Flevoland – en zeker ook de bossen van Almere – is een waar roofvogelwalhalla. De grote aantallen kiekendieven, buizerds en valken die in de winter langs de wegen zitten, zijn bij menigeen bekend.
Uit tellingen blijkt echter dat deze aantallen aan het afnemen zijn. Deels komt dit door ons eigen ruimtebeslag en voor een ander deel door veranderde landbouwpraktijk. Een kwart eeuw geleden was er veel ontginningslandbouw en stond de productie nog niet op de eerste plaats. Terugkijkend kunnen we stellen dat de roofvogels, zoals veel meer diersoorten, hebben geprofiteerd van de tijdelijke rijke dis die ze onbedoeld werd aangeboden.
Aan de andere kant zien we ook dat nog steeds nieuwe diersoorten zich vestigen. Het is zeker niet alleen maar achteruitgang. Een van die nieuwkomers in Almere is de boommarter. Dit roofdier heeft een lengte van een halve meter en is in Nederland schaars met niet meer dan 500 volwassen dieren. Sinds het begin van deze eeuw heeft hij Flevoland ontdekt, eerst de Noordoostpolder en later de bossen rond Dronten en Lelystad.
Sinds kort weten we dat de boommarter ook in de Almeerse bossen voorkomt. Er zijn maar weinig directe waarnemingen, maar we komen wel vaker sporen tegen. Begin juni worden de roofvogelnesten op bewoning gecontroleerd (aanwezige jongen worden dan geringd). Bij die controles vonden we al diverse keren kapotgebeten eieren. Niet zelden heeft de “dader” de plek gemarkeerd met zijn excrement.
Voor een roofvogelonderzoeker is deze ontwikkeling jammerlijk, voor de zoogdierliefhebber is het juist fantastisch. En de roofvogelonderzoeker die ook van zoogdieren houdt? Die haalt de schouders op en denkt: “Zo is de natuur”.