In Europa komen – van nature – alleen witte zwanen voor. De knobbelzwaan, de wilde zwaan en de kleine zwaan. In Noord-Amerika komen verder nog de fluitzwaan en trompetzwaan voor. Ook deze twee zijn wit. We moeten naar de andere kant van de evenaar om bonter gekleurde exemplaren tegen te komen. De zwarte zwaan (zwart met witte vleugels) in Australië en Nieuw Zeeland en de zwarthalszwaan in Zuid-Amerika. Af en toe ontsnapt er wel eens eentje uit een parkvijver en heel soms komen ze hier dan zelfs tot broeden.
De stelling over witte zwanen geldt overigens alleen voor de volwassen vogels. Alle jongen van de witte zwanen hebben het eerste levensjaar een grijs gevlekt verenkleed en ook op deze regel is een uitzondering: de “Poolse zwaan”. De Poolse zwaan is een kleurvorm van de Knobbelzwaan en is van donsjong af, volledig wit met rozegrijze poten. De andere knobbelzwanen hebben lichtgrijs dons met zwartgrijze poten. Het dons wordt in de zomer langzaamaan verwisseld voor het eerste echte verenkleed. De Pool blijft wit, de anderen krijgen het grijsgevlekte kleed. In het tweede levensjaar wordt het eerste verenkleed wederom verwisseld. Dat is bij een Pool niet te zien, maar de andere knobbelzwanen worden dan geheel wit. Daarna valt het onderscheid alleen nog te maken op grond van de pootkleur, want die blijft rozegrijs versus grijszwart (zie foto).
De kleurvariant van de knobbelzwaan kan je vergelijken met de oogkleur bij mensen. Net als het feit dat twee mensen met blauwe ogen alleen maar blauwogige kinderen kunnen krijgen is ook de Pool gevormd door alleen maar recessieve genen (in tegenstelling tot dominante genen). Twee Poolse (met rozegrijze poten) ouderzwanen krijgen alleen maar Poolse zwanenjongen. Zie je in zo een gezin toch grijze jongen, dan is dat óf een adoptiejong, óf de moeder heeft een avontuurtje gehad met de buurman-zwaan. Maar er zijn ook echte gezinnen waar zowel Poolse als niet-Poolse jongen in voorkomen. Volgens de erfelijkheidswetten van Mendel moeten de Poolse kinderen dan in ieder geval het kenmerk van zowel de vader als de moeder hebben gekregen. Beide ouders kunnen er evenwel als niet-Pool uitzien. Ze hebben het Poolse kenmerk dan verborgen in hun DNA zitten. Het dominante gen dat de zwartgrijze poten oplevert, “verdringt” het recessieve gen.
In de natuur is eigenlijk niets zonder gevolgen of functie. De meeste diersoorten zijn redelijk eenvormig en als er meer vormen bestaan, is daar dus vrijwel altijd een gegronde reden voor. Maar het is onbekend of twee vormen van de knobbelzwaan enig nut hebben. Er lijkt geen verschil in overleving te zijn, de witte en grijze jongen zijn even goed aangepast.