Life is what happens to you while you’re busy making other plans, zei John Lennon. Die uitspraak borrelde bij mij boven toen ik een presentatie over onderzoek in de Oostvaardersplassen bijwoonde. Uit alle onderzoeken blijkt, dat de natuur steeds nieuwe oplossingen verzint. Terwijl ecologen en beheerders zich op het achterhoofd krabben hoe ze bepaalde doelen moeten bereiken, wacht de natuur niet. En als de ecologen dan eindelijk hun plannen door de trage overleg- en besluitmolens hebben kunnen loodsen, is moeder natuur vrolijk doorgehobbeld. Ecology is what happens while we are busy making other plans. En dat leidt niet zelden tot mooi resultaat.
Stel, tweederde van de West-Europese broedpopulatie van de Lepelaar (totaal 600 paar) broedt in één moerassig gebied. En stel, door droogte valt de kolonie ten prooi aan vossen. Vanuit de wens om deze kwetsbare soort te beschermen, zou je eigenlijk water in het gebied willen pompen. Dit dilemma speelde in de jaren 90 in de Oostvaardersplassen. Maar in de Oostvaardersplassen is afgesproken níet in te grijpen. De volwassen vogels werden gedwongen uit te wijken naar andere gebieden, ze koloniseerden vervolgens diverse waddeneilanden en de populatie verveelvoudigde daardoor.
Een ander voorbeeld: door de grote grazers wordt vrijwel al het grasland in de Oostvaardersplassen begraasd. Hierdoor verdwijnen veel zangvogels en het voedsel van kiekendieven. De doelen van het gebied dwingen tot ingrijpen, maar vervolgens duikt het voor de grazers onaantrekkelijke jacobskruiskruid op waarna de grazers deelgebieden mijden. Een toename van zangvogels en muizen als gevolg.
Het is voor ecologen ook niet makkelijk. Moerasgebieden horen chaotisch (of op zijn minst dynamisch) te zijn. Vervolgens wordt – om deze gebieden te beschermen – een lijst met ínstandhoudingsdoelen’, ‘resultaatverplichtingen’ en ‘streefbeelden’ gemaakt, en worden de gebieden meegesleept in een wereld vol wetgeving, beheerplannen, procedures en meerjarenprogramma’s. En het kan veel simpeler, stel hoogstens als doel dat er een bepaalde (forse) mate van dynamiek in een gebied heerst. Bepaal hoe groot een gebied minimaal moet zijn, zorg ervoor dat gebieden onderling verbonden zijn en laat de natuur vervolgens zelf bepalen welke soorten zich daar happy bij voelen.
Ecologen hebben die les ook moeten leren. Het is nog niet zo lang geleden dat bij natuurbeheer de nadruk vrijwel uitsluitend op de laatste twee lettergrepen lag. En vooral de regelgeving (de Natuurbeschermingswet met de voornoemde ‘instandhoudingsdoelen’) dwong ze daar ook toe. Als de natuur robuust genoeg is, bestaat beheer in het ideale geval vooral uit goed kijken en volgen hoe de natuur vraagstukken oplost. De beheerder hoeft alleen de basisvoorwaarden (dynamiek, grootte en connectiviteit) te scheppen.
Deze les lijkt nu ook in stedelijke ontwikkeling opgeld te doen. In de planologie is “loslaten” het credo. “Ja maar, dan krijg je wildwest en de recht van de sterkste. Dat wordt een rotzooi”, hoor ik u zeggen. Eerlijk gezegd, dat was ook mijn eerste gedachte. Maar een terugtredende overheid doet haar werk goed als ze zich richt op het beschermen van de zwakkere functies, het stellen van randvoorwaarden, en daarmee het bieden van kansen.
Ton Eggenhuizen
juni 11, 2014 om 12:14 pm
Niet ja maar, maar ja en!
Pingback: Het geel van Jacobskruiskruid als rode lap | Almere Natuur