Te veel edelherten in de Oostvaardersplassen, te veel damherten in de Amsterdamse Waterleidingduinen. De krantenkoppen staan er bol van, alsook de oproep om de populatie met het geweer in te dammen. Er zijn al veel woorden besteed door de voorstanders van afschot en niets-doen. Wat nog weinig is belicht, is de vraag of afschot nu (nog) wel iets uitmaakt, en hoe dat er dan uit zou moeten zien.
Veel succesvolle populaties vertonen, nadat een soort ten tonele komt, een populatieopbouw die in grafiekvorm met de S-curve wordt aangeduid. Aanvankelijk een kwakkelende populatie op een laag pitje (voorontwikkeling), vervolgens op een bepaald moment (“take-off”) een sterke exponentiele groei (versnelling) en daarna een afvlakking (stabilisatie). In de periode van voorontwikkeling zijn er nog weinig individuen. De kans dat deze elkaar vinden en succesvol voortplanten, is gering. Ook moeten de dieren nog een plek verwerven in het systeem, de kansen zoeken en de bedreigingen het hoofd leren bieden. In deze periode is uitsterven net zo goed mogelijk als succesvolle vestiging. Heeft een soort eenmaal vaste grond onder de voeten en een populatieniveau waarin mannetjes en vrouwtjes elkaar makkelijk vinden, dan ontstaat een kritische massa en zien we de “take-off” naar de versnelling.
De versnelling kenmerkt zich door een fors sterkere groei dan de sterfte (of emigratie). De leefmogelijkheden zijn geen beperkende factor, predatoren hebben de prooi nog niet ontdekt. Deze groei valt sterk op; gaat bij wijze van spreken van 2-4-8-16-32-64-128. Maar deze groei kan natuurlijk niet tot in het oneindige doorgaan. Er komt een moment dat de omgeving een halt toeroept. Voedselgebrek en een grotere sterfte zorgt voor een afvlakking en uiteindelijk stopzetting van de groei.
Dikwijls komt de roep om ingrijpen in het tweede deel van de versnelling. De effecten die de nieuwkomers op hun omgeving (bijvoorbeeld vegetatie) hebben zijn dan evident aanwezig. Deels ook omdat we de oude situatie nog zo goed kennen. Ook leidt de onstuimige groei (die ik vaak aanduid met puberfase) soms tot situaties die maatschappelijk niet altijd worden gewaardeerd. De in het oog springende wintersterfte is er daar één van. Voordat werkelijk ingegrepen wordt, is de populatie vaak al in de volwassen stabilisatiefase gegleden. Precies zoals de ecologen hadden voorspeld.
Het indammen van een gestabiliseerde populatie zet de tijd terug en leidt weer tot een situatie die vergelijkbaar is met de versnellingsfase. In één klap terug naar de voorontwikkeling (met het gemakkelijk voelende lage populatieniveau) is niet mogelijk. Dat betekent ook dat de populatie gaat proberen het verlies goed te maken door extra aanwas. In veel gevallen zal dus afschot nodig zijn gedurende vele jaren, een afschot die flink groter moet zijn dan de jaarlijkse aanwas. En wil je echt stappen terug zetten, dan moet je afschieten wat er in twee jaar normaal gesproken bijkomt. Dat is schieten met een hoofdletter S!
Afschot kleiner dan de jaarlijkse aanwas is alleen voor de bühne (of de koelkast), een afschot fors groter is vaak praktisch en maatschappelijk ongewenst. Berusten, genieten, of objectief kijken naar de effecten en daarvan leren is dan wat rest. Vooral dat laatste is in mijn ogen het verstandigste. Je ziet dan dingen die al miljoenen jaren in de natuur gewoongoed waren, maar die wij vergeten zijn. Mind-you, ik ben geen voorstander om in onze postzegelnatuur overal het beheer te stoppen en de processen maar hun gang laten gaan. Ik denk dat we daar veel eenvormigheid mee krijgen en veel diversiteit kwijt raken. Beheer is niet per definitie verkeerd, zolang het maar goed overdacht is. Maar er moeten ook gebieden in Nederland zijn waar we juist die natuurlijke processen het primaat geven (in feite ook een vorm van beheer). De lessen van de S-curve tonen aan dat zulke keuzes weloverwogen moeten worden gemaakt, omdat ze vaak praktisch onomkeerbaar zijn.
Ton Eggenhuizen
Pingback: Het geel van Jacobskruiskruid als rode lap | Almere Natuur
Pingback: Drieluik exoten – sluitstuk | Almere Natuur