Met het blote oog is het bijna niets. Iets waar je heel makkelijk overheen kijkt. Maar met een loep is het een vervaarlijk monster, een schorpioen!
Ik ben er al een paar jaar naar op zoek, Nederlandse schorpioenen. In het buitenland ben ik ze best vaak tegen gekomen. In gebieden waar je toch iedere ochtend even de schoenen uitschudt om te voorkomen dat de voetzool kennis maakt met de gifklier aan het achterlijf van het beest. Maar een schorpioen in Nederland? Menigeen zal toch wel even aan dat idee moeten wennen. De soorten die hier voorkomen zijn echter allemaal heel klein, én bezitten niet die vervaarlijke gifklier op het achterlijf. Het zijn dan ook niet echte schorpioenen, het zijn pseudoschorpioenen.
Mijn eerste pseudoschorpioen vond ik onlangs onder een plak hout bij het Wilgenbos. Ik was hier in het kader van het soortenzoekjaar die dit jaar in het Nationaal Park NieuwLand gehouden wordt. Veldbiologen hebben een dwangmatige behoefte om hout dat ze tegen komen, om te draaien. Veel dieren, van nietige springstaartjes tot muizen en padden mogen graag die donkere beschutte vochtige plekken bevolken. En zo kwam ik nu een klein roodbruin beestje tegen. Snel even in een bewaarpotje. Het beestje was zo klein, dat een vergrootglas nodig was om te bekijken wat ik gevangen had.
Het beestje van 2 millimeter groot, stak zijn twee scharen naar mij uit. Scharen die voorop de kop staan. Eindelijk gevonden! In Nederland komen ruim twintig soorten pseudoschorpioenen voor. Het diertje moest dus mee naar huis voor fotografie en determinatie. Thuis onder de binoculair was ik er snel uit: mosschorpioentje. Na de determinatie en foto heb ik het beestje weer losgelaten onder een blok hout in de eigen tuin. De diertjes hebben dan wel geen gifklier op het achterlijf, in de scharen hebben ze die wel. Volstrekt ongevaarlijk voor ons mensen, maar springstaartjes en ander klein grut hebben er wel voor te vrezen. Wat ze ook niet hebben, zijn vleugels. Toch kunnen ze vliegen! Met een van de scharen klampen ze zich vast aan een muggenpoot en zo liften ze mee, de mug als piloot.
Een paar dagen later ben ik met Victor in het Vaartsluisbos. Weer op zoek naar verschillende soorten. Een oude halfdode wilg met loszittende bast trekt onze aandacht. Ook zo een ecologen-dwangmatigheid, pulken aan losse schors. Net als onder het hout op de grond zit er van alles achter losse boombast. Vaak zijn het pissebedden, kevertjes en duizendpoten. Maar ook nu weer zo een heel klein frutje. En in een bewaarpotje vallen weer die scharen op. Ditmaal blijkt het niet een mosschorpioentje maar een soort die vaak op boombast wordt gevonden: Chernes cimicoides. Jaren vergeefs zoeken en dan in één week twee verschillende soorten vinden. Het kan verkeren!
Ton Eggenhuizen