Op 16 september stond een groot artikel in de Trouw met als titel: “In dit tempo is Nederland binnenkort wereldkampioen soortenverlies”. Een niet vrolijk-stemmend verhaal, maar de afname van biodiversiteit is inderdaad ongekend. Eén zinnetje over herstelkansen trok mijn aandacht. De raadselachtige formulering luidde: “daarbij moeten we ook kijken naar plaatsen waar natuur niet traditioneel aanwezig is, zoals de stad”.
Wat vooral traditioneel is, is de gedachte dat natuur pas zou beginnen bij het bordje van Natuurmonumenten, SBB of het Flevo-landschap. Dat natuur alleen echte natuur is als de mens er met zijn handen van af is gebleven. Ook Frank Berendse, hoogleraar natuurbeheer, lijkt in zijn boek over natuurbescherming in Nederland (Wilde apen) weinig op te hebben met de door mensen beïnvloede natuur. Zo heeft hij het over ‘de toenemende invloed […] van het stedelijk gebied op de stukken natuur die nog over zijn’. Later in zijn boek maakt hij, in een overzicht over natuur, een tweedeling tussen ‘nagenoeg-natuurlijke landschap’ en ‘namaakwildernis’. Vervolgens maakt hij nog een heel klein stapje naar mensennatuur door te stellen: ‘En misschien zouden stadsnatuur en de natuur van het aangeplante bos een aparte plek in het overzicht verdienen’. Misschien?
Het is een romantisch beeld, de niet door mensen aangeraakte natuur. Maar in mijn ogen ook een fout beeld. Los van de vraag of er ergens op de wereld nog een plek te vinden is waar de mens géén invloed heeft (het antwoord daarop is ontkennend), is het ook verkeerd om te denken dat de mens en de natuur twee verschillende los van elkaar staande zaken zijn.
Die tweedeling is eigenlijk helemaal niet zo vanzelfsprekend. Toen Chautuileo Umeyman uit Chili bij de stem van de Natuur vertelde dat de mensen uit haar volk (Mapucho) geen naam voor “natuur” hebben, viel bij mij het kwartje. Als je net als de oorspronkelijke inwoners uit Zuid-Amerika onderdeel bent van de natuur, is alles natuur. Wij hebben in het westen met het geven van een naam die natuur op afstand gezet. En dat is helemaal sterk als je het een natuurmonument of natuurreservaat noemt. Dan wordt het een gebruiksvoorwerp: iets om te bezoeken, om in te picknicken (of om een bankstel te dumpen).
De natuur is voor de Mapucho in Chili hun alles, hun “huis”. Zo zou ook onze natuur, inclusief de stadsnatuur ons huis moeten zijn. Door stadsnatuur te bagatelliseren, zoals Frank Berendse lijkt te doen, lopen we het risico dat die stadsnatuur met knobbelzwanen in de grachten, bijenorchissen op de oevers daarvan en slechtvalken op de wolkenkrabbers niet het beschermen waard is. Juist deze dicht-bij-de- mensen-natuur verdient aandacht en bescherming. Niet misschien, maar zeker!
Ton Eggenhuizen