Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


2 reacties

Zwijnen in het riet

waterralDe rietkragen in de stad hebben het groen verloren. Een flinke bult van het verlaten zwanennest herinnert aan het broedseizoen een half jaar geleden. Slechts geel wuivend riet gelardeerd met zwarte meerkoeten met hun witte bles. Voor nu is dit nog het winterse beeld want de winter heeft nog niet echt zijn intrede gedaan. Plots klink een ijselijke kreet, SRCHREEEEEEUW- sreeuw-sreeuw-sreeuw-sreeuw, alsof er een speenvarken wordt gekeeld. Je ziet hem niet, maar je hoort hem wel!

Het is een waterral, familielid van de meerkoet en waterhoen. Hij lijkt wel wat op de laatste maar met een veel langere snavel. Van voren bezien is de ral bovendien heel slank, veel slanker dan de plompe waterhoen. Met dat ranke postuur sluipt hij haast ongehinderd tussen rietstengels door, waar hij op zoek is naar allerhande beestjes.

Voor het broeden en grootbrengen van de jongen zijn de schuwe vogels aangewezen op flinke oppervlakten nat rietland. Als het in het noorden echt wintert en het ook in onze eigen rietlanden koud wordt, zoeken de vogels de rietkragen in de stad op. In de stad is het immers een paar graden warmer en dat kan net het verschil zijn tussen sterven van de honger of overleven. Dat ze de stad nu al opzoeken merken we eigenlijk alleen aan die roepende speenvarkentjes in het riet.

Voor het behoud van het riet is af en toe maaien erg belangrijk. Natuurlijk buiten het broedseizoen, tenzij zeker is dat er geen broedvogels in huizen.  Niet maaien leidt uiteindelijk tot verruiging en op den duur zelfs tot opslag van boompjes. Ook mooi, maar niet overal. In de stad wordt ingezet op variatie. Jong riet, overjarig riet, gemaaid riet en waar mogelijk verruigend riet en moerasbos.

Zoals gezegd, je krijgt ze niet makkelijk te zien. Dat lukt pas als het ook hier echt wintert en de vogels veel actiever moeten zoeken naar voedsel, dat door de kou ook al minder is te vinden. Het is dan niet onmogelijk om meerdere waterrallen rond een stadse rietkraag over het ijs te zien scharrelen. Bij onraad vluchten ze snel weer het riet in, maar door de honger gedreven duurt het niet lang eer de vogels weer in het zicht komen.

Die rietkragen vertegenwoordigen haast jaarrond belangrijke functies. In de broedtijd nestelplaats voor futen, zwanen en karekieten, daarnaast vormt het een veilige slaapplaats voor zwaluwen en mussen, een kraamkamer voor vissen, en in de winter een veilig heenkomen voor de waterral. Totdat het riet in het voorjaar weer groen kleurt en de knobbelzwaan aan broeden begint te denken.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


Een reactie plaatsen

Van dwergmuis tot stadsreus

WhatsApp Image 2022-10-10 at 17.04.15In vijftig jaar tijd van een kale nieuwe polder naar een stad van meer dan 200.000 inwoners. In Nederland kan dat. Dat kan in Almere.

Maar het begon met het inpolderen van een deel van het IJsselmeer. Planten wisten die kale polder als eerste te bewonen. Uitgestrekte rietvelden zover het oog reikte. En in die rietvelden voelde de dwergmuis zich snel thuis. Die rietmuisjes werden zo algemeen dat de kerkuilen van het oude land iedere avond de oversteek maakten naar de polder.

Die rietvelden hebben plaats gemaakt  voor woonwijken. Woonwijken met tuinen waar een imposante grote geelbruine zweefvlieg van vlinderstruik naar vlinderstruik vliegt, een vlieg met de toepasselijke naam: de stadsreus. Zo veranderde de poldernatuur in stadsnatuur: van dwergmuis tot stadsreus. Een korte turbulente natuurgeschiedenis die nu door de Vogel- en Natuurwacht Flevoland in boekvorm is gestaafd.

Van ‘dwergmuis tot stadsreus’ brengt de veelzijdige natuur van Almere in beeld. Aan dit boek werkten een groot aantal mensen van divers pluimage mee. Schrijvers, fotografen, en onmisbare krachten achter de schermen. Allemaal om hun enthousiasme te delen voor de uitbundige natuur die in en rond de stad te vinden is. Door hun verhalen en met hun foto’s hoopt de Vogel- en Natuurwacht dat nog meer mensen de stap van natuurliefhebber naar natuurbeschermer zullen zetten. Dat kan al op het balkon en in de tuin.

Het boek is te bestellen via https://www.vogelwachtflevoland.nl/biodiversiteitsboek/ en zal binnenkort ook bij de boekhandels in Almere liggen.


Een reactie plaatsen

Een bijzondere zwanendame

WhatsApp Image 2022-07-11 at 1.48.37 PMZelfs na (bijna) twintig jaar nauwkeurig kijken kom je als zwanenonderzoeker toch nog voor verrassingen te staan. In Almere-stad zwemt de laatste dagen namelijk een vrouwtjeszwaan met een erg groot aantal jongen. Een eenoudergezin met elf donsjongen, hoe zit dat?

Een zwanennest met elf eieren hebben wij nog niet eerder in Almere gezien, al is het uit de literatuur wel bekend. Gemiddeld komen we op circa zes eieren per nest. We (de Zwanenwerkgroep van de Vogelwacht) volgen vrijwel alle zwanennesten vanaf het begin van het broedseizoen. En vrijwel alle volwassen vogels zijn individueel herkenbaar aan een gecodeerde pootring. Daarom weten we zeker dat deze geschiedenis niet begint met een nest met elf eieren. Het vrouwtje heeft samen met een partner in het Beatrixpark een nest gebouwd waarin zeven eieren gelegd zijn en waar zes jongen uitkropen. Na uitkomst van de eieren koos de familie haar domicilie op een half gezonken boot in de Stedenwijk. Daar bleef het paar behoorlijk trouw aan totdat het mannetje zeer verzwakt, mogelijk door botulisme, op 3 juli door de dierenambulance werd opgevangen. Dezelfde dag overleed deze zwaan en vanaf dat moment stond het vrouwtje alleen voor de opvoedtaken.

En dat doet ze méér dan voorbeeldig. Ze heeft zelfs vijf jongen van een ander paar geadopteerd (of gekaapt?). Wat er precies gebeurd is bij die adoptie weten we niet. Wel is duidelijk dat dit de vijf jongen zijn van het paar dat in het Muzenpark gebroed heeft. Dat Muzenparkpaar heeft ook al een roerig voorjaar achter de rug. Met regelmaat werden ze belaagd door een zwanenpaar met jongen uit de Literatuurwijk. De territoriumgevechten liepen hoog op en meermalen hebben we de rivalen moeten scheiden. Eind juni was de man van het Muzenpaar dermate toegetakeld dat een bezoek aan het Vogelasiel in Naarden noodzakelijk werd. Daar ontsnapte de zwaan en tot op heden is hij niet meer terug gezien. Ook het Muzenpark-vrouwtje is al enige tijd van de radar. Uit de ringgegevens van de vier ouders blijkt overigens dat er tussen deze vogels geen familieverband is.

Hoe nu verder? Zwanen zijn gekend om hun ouderzorg. In de regel zijn die taken gelijk verdeeld, dus de kans lijkt groot dat dit vrouwtje daarin haar spreekwoordelijke mannetje zal staan. Knobbelzwanen? Je zou er een boek over kunnen schrijven! 

Ton Eggenhuizen

(Met dank aan Ben van Doorn en Henk Koffijberg)


2 reacties

In imperfectie schuilt de schoonheid…

IMG_1257…en biodiversiteit. In planten is zo een onregelmatigheid doorgaans een vergalling, en die wordt dan meestal door beestjes of schimmels veroorzaakt. Je zien niet één plantensoort, maar daarnaast ook de sporen van een galwesp, galmug, galkever, bladluis of meeldauw (om maar wat veroorzakers te noemen).

Het talud langs het Spoorbaanpad is de groeiplaats voor veel kruiden zoals bijvoet, klaproos, boerenwormkruid en teunisbloem. Die laatste trekt mijn aandacht omdat de bloeiwijze nietrechtopstaand is, maar wat bochten vertoont. Van dichtbij zijn al snel vervellingshuidjes van bladluizen te zien. Aangezien de ene bladluis de andere niet is, In Nederland komen meer dan 500 soorten voor, neem ik een stukje mee voor nadere bestudering. Een groot deel van die bladluizen zijn kieskeurig, ze komen maar op een enkele of een paar plantensoorten voor. Daarmee zijn ze redelijk eenvoudig op naam te brengen.

De website www.bladmineerders.nl is een handige tool voor de determinatie van de plantenvretertjes. Weet je de plantennaam, dan is het vretertje meestal door die kieskeurigheid snel gevonden. Zo kom ik er snel achter dat er maar vijf verschillende bladluizen op teunisbloem beschreven zijn. Onder vergroting zie ik kleine groene luisjes met lichte rugtekening en de donkere “knietjes”. Het blijkt een op de teunisbloem gespecialiseerde soort te zijn: Aphis holoenotherae. Officieel geen Nederlandse naam, maar teunisbloemluis ligt wel voor de hand.

Plots valt mijn ook op een larfje dat ik zie kronkelen tussen de vergalde blaadjes. Bleekgroen met
donkere tekening, spitse kop en twee kleine sprietjes op de kont. www.bladmineerders.nl geeft geen
uitsluitsel dus daardoor tast ik geruime tijd in het duister. Plots bedenk ik mij dat die larfjes, inmiddels zie ik er al zeker tien door het optisch vergrootte beeld kruipen, wellicht niet op de teunisbloem, maar op de luizen afkomen. De ingeving “kijk eens bij biologische bestrijding van bladluis” blijkt een schot in de roos. In de handel zijn de larfjes van Aphidoletes aphidimyza te koop en het is ook deze soort die op de teunisbloemluizen jaagt. En wat ik voor vervellingen van luizen hield, blijken dus leeggezogen bladluizen te zijn. Ook weer geen Nederlandse naam, bladluisgalmug dan maar?

Zowel de teunisbloemluis als de bladluisgalmug zijn nog niet eerder in Flevoland waargenomen. Zo blijkt die misvormde teunisbloem een uniek en nieuw stukje biodiversiteit van Almere. Het loont de moeite om eens wat beter naar die vlekjes en knobbeltjes op de planten te kijken.


Een reactie plaatsen

Lockdown

Het is geen gekke strategie, in november wegkruipen en in april wel weer zien hoe de wereld er dan voor staat. Een gedachte die me met regelmaat in deze pandemie-tijd bekruipt. Ik benijd dan af en toe de egel die al die tijd achter in de tuin in het egelhuisje zijn bivak houdt. Onze egel wordt natuurlijk niet geplaagd door het tumult over avondklokken, bestorming van het Capitool, Brexit, vaccinaties en wat dies meer zij. Hij heeft andere zorgen.

Het menu van de egel is gevarieerd. Regenwormen, slakken, insecten, spinnen, eieren van op de grond broedende vogels. Maar hoe breed het menu ook is, in de winter is die tafel maar spaarzaam gedekt. Egels zijn net als alle zoogdieren warmbloedig en het op temperatuur houden van dat bloed kost energie. De diertjes eten zich in het najaar tonnetje-rond maar dat is niet genoeg om in de winter wakker en warm te blijven. Daarom kruipen ze weg, de lichaamstemperatuur daalt flink, ademhaling en hartslag vertraagt. De vetvoorraad die de egel heeft verzameld is net genoeg om in winterslaap deze periode door te komen. Net als onze winter, is ook winterslaap een rekbaar begrip. Als het warm wordt, kan ook de egel ontwaken en even de benen strekken. In een tuin met rommelige overhoekjes en bladhopen is dan nog vast wel wat te snaaien.

Egels zijn niet de enige zoogdieren in Almere die een winterslaap houden. Al onze vleermuizen, afhankelijk als ze zijn van vliegende insecten, zijn winterslapers. Sommige soorten overwinteren hier in de stad zoals de gewone dwergvleermuis, anderen zoals de meervleermuis trekken weg en overwinteren in grotten (Limburg) en bunkers (duinen). Verder zijn er tal van koudbloedige dieren die als volwassen dier overwinteren. De bruine kikker die ook in onze tuinen voorkomt, kan in dezelfde hoop bladeren wegkruipen als waar de egel winterslaapt. Dagpauwogen overwinteren in schuurtjes en soms op zolder. En van de gewone wesp overwintert de reeds bevruchte koningin als enige om in het voorjaar weer een nieuw volk te stichten.

Welbeschouwd is een winterslaap de ultieme lockdown.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Sterke kwetsbaarheid

Voorover gebogen lopen we in de berm van de Dashorstdijk. Voorbijgangers zullen denken dat we op zoek zijn naar een contactlens of een ander klein object. Het eerste klopt niet, het tweede wel. We zijn op zoek naar het blauw walstro.

Blauw walstro is een (ver) familielid van het kleefkruid en de bekende tuinplant het lievevrouwenbedstro. En inderdaad een klein object. Onlangs vond mede-soortenzoeker Richard het plantje hier en meldde het op waarneming.nl. En aangezien ik zelf al een tijdje op zoek ben naar dit kleine plantje, toog ik de volgende dag naar de dijk. Waarneming.nl heeft een functie om je direct naar de plek van een eerdere waarneming te loodsen. Met de mobiel in de hand was de plek dan ook snel gevonden (“bestemming bereikt”). Kat-in-t-bakkie zou je dan denken. Dat bleek toch lastiger. Op de aangegeven plek werd het paar centimeter hoge plantje met nietig lila-blauwe bloempjes niet gevonden. Cirkelend rond de aangegeven plek spendeerden we al snel een half uur.

Toch maar weer terug naar de oorspronkelijke plek, en niet vooroverbuigen maar op handen en knieën. En plots, half onder een reukloze kamille, valt ons oog op het blauw walstro. De kamille ziet er wat armetierig uit, verder wat laagblijvende kleine klaver en zachte ooievaarsbek, zelfs het duizendblad komt hier op het hoogste deel van de dijk niet hoger dan tien centimeter. Het glad en het geel walstro dat iets lager op de dijk welig tiert, waagt zich niet eens bovenop. De groeiomstandigheden staat het alleen specialisten toe om hier te groeien.

Het is met name de vochthuishouding die voor veel planten de bottleneck is. De zandige goed doorluchte grond en het gemak waarmee regenwater naar lagere delen afvloeit, maken het een droge plek. Wind en zon doen de rest. Vroeger werd de zon minnende plant gevonden in graanakkers op de zandgronden. Maar sinds daar door bemesting veel efficiënter wordt geboerd staan de graanhalmen zo dicht op elkaar en is het blauw walstro daar verdwenen. Tegenwoordig is de plant alleen nog te vinden in de kleistreken en op het krijt, het meest in Zuid-Limburg, de Zeeuwse Delta en de IJsselmeergebied. Natuurlijk niet in de echte voedselrijke delen van kleigebieden waar ze snel overwoekerd zouden raken door andere vegetatie. De sterkte is gelijk zijn zwakte. De omstandigheden dicteren dat de plant maar klein blijft.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Microwereld

Met een pipet laat ik een druppel water op het objectglas vallen, ik schuif schuin het dekglaasje tegen de druppel en laat deze vervolgens rustig over de druppel vallen. De technieken uit de biologieles van vroeger zijn nog niet verleerd. Met de kruistafel breng ik het beeld in de rechter bovenhoek en scan vervolgens van rechts naar links en eronder weer van links naar rechts over deze microwereld, op zoek naar algen, raderdiertjes, amoeben en kiezelwieren.

Het waterleven heeft een enorme diversiteit, ook in Almere. Aanvankelijk verbaasde mij dat wel. Wateren op de voedselrijke zeeklei hebben niet de naam een grote biodiversiteit te herbergen. Vaak zijn het dan enkele soorten die op al dat fosfaat en stikstof erg goed doen, vergelijkbaar met de brandnetel en kleefkruid in onze bossen. Het zijn vooral de geïsoleerde watertjes die interessant zijn. Ik scan voortdurend de stadsplattegrond op zoek naar kleine vijvers, zelfs midden in woonwijken zijn deze interessant. De druppel die ik zojuist op het objectglas pipetteer, komt uit een kraakhelder vijvertje uit de Literatuurwijk.

Het is al vrij snel raak. Ik zie een wimperdiertje (Strombidium sulcatum) de gewone kogelwatervlo en een mosselkreeftje (Potamocypris smaragdina) langskomen. Alle drie soorten die ik nog niet eerder in Almeerse wateren heb aangetroffen. Hoe zijn die beestjes in deze vijver terecht gekomen? Het water staat niet in verbinding met ander water, dus zelfstandig zwemmend is uitgesloten. Daarmee is transport door watervogels het meest voor de hand liggend. Een wilde eend die uit een sloot of plas opvliegt, transporteert met het “aanhangend water” onbedoeld een hele menagerie van plas naar meer en van sloot naar vijver. Maar dat verklaart niet waarom ik bij iedere monstername toch weer een heel eigen flora en fauna per plasje aantref.

Hier speelt toeval een rol, maar ook de specifieke chemische en biologische kwaliteit van het water. Juist door die isolatie ontstaan zelfs in naast elkaar liggende vijvers dus hele unieke gemeenschappen. Ecologen zijn in de regel erg blij met verbindingen tussen natuurgebieden, maar op een andere schaal kan isolatie dus ook erg waardevol zijn.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Een mol die geen mol is en ook nog kan zingen

Soms kom je een dier tegen wat je nog nooit hebt gezien en toch weet je meteen wat het is. Enige voorkennis is wel handig in dit geval. Ik had de veenmol wel al eerder gehoord, ook in Almere, maar op een ander locatie. Afgelopen zaterdag stak er zomaar één het fietspad in het Kromslootpark over. Het ging allemaal zo snel dat hij jammer genoeg niet heel goed op foto staat, waardoor zijn voorpoten niet goed te zien zijn.

Het zijn juist die voorpoten waaraan je goed kunt zien waarom hij veenmol heet. Die voorpoten zijn gemaakt om te graven, net als bij een echte mol. Maar de veenmol is geen mol. Ook de veenmol leeft onder de grond, maar daarmee houd de vergelijking wel op. Naast lopen en graven kunnen veenmollen ook zwemmen, duiken en vliegen. Ze zijn familie van de krekels. Het is echter de enige soort in deze familie die ondergronds leeft.

De dieren graven een stelsel van ondiepe gangen en maken middenin een nestje waar het vrouwtje wel 300 eieren in kan leggen. De vrouwtjes zorgen ook voor de eieren door die vochtig houden. De jonge veenmollen blijven nog 2-3 weken in het nest en worden door de moeder verzorgt. Ze schraapt de wanden van het nest af zodat de wortels vrij komen te liggen en er voedsel beschikbaar is. Ook wordt de grond boven het nest vrijgehouden van beplanting zodat de zon het nest kan opwarmen. De jonge veenmollen worden nimfen genoemd en de gedaanteverwisseling doorloopt 10 stadia voordat ze volwassen zijn. Hier doen ze bijna 2 jaar over.

De gedaanteverwisseling van krekels en sprinkhanen wordt onvolledig genoemd, omdat de jongen al sterk op de volwassen dieren lijken. Bij elke vervelling groeien de vleugels een beetje. Vlinders bijvoorbeeld hebben een volledige gedaantewisseling, de rups lijkt in weinig op de volwassen vlinder. De veenmollen eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel. Het zijn onhandige vliegers, het is ook nog onduidelijk of zowel de vrouwtjes als de mannetjes kunnen vliegen. Net als krekels en sprinkhanen zingen de mannetjes om vrouwtjes te lokken. Deze zang kan minutenlang aanhouden en wordt voortgebracht vanuit een hol dat als klankkast wordt gebruikt. Het zingen begint vlak na zonsondergang op warme lenteavonden. Deze zang is te verwarren met de roep van de rugstreeppadden. Zouden veenmollen zich zelf ook wel eens vergissen? Of is het toeval dat de eerst Almeerse veenmollen opdoken op plekken waar ook rugstreeppadden zitten? Zou een overvliegende veenmol de roep van een rugstreeppad wellicht aanhoren voor een soortgenoot?

De veenmol is een tamelijk zeldzaam diertje in Nederland dat zijn zwaartepunt van verspreiding heeft aan de kust en in het veenweidelandschap van Holland. Almere kan als de noordoostelijke grens daarvan worden gezien. Daarbuiten wordt de soort vooral als zwerver sporadisch waargenomen, met recent zelfs een waarneming op de Markerwadden.Het was een fascinerende ontmoeting en ik vind het mooi om te ontdekken dat ze zich kennelijk op meer plekken in Almere thuis voelen.

Annemiek Eggenhuizen


2 reacties

Nieuwe inwoner

Zonder enige twijfel de meest geheimzinnige roofvogel van Nederland, de wespendief. Oppervlakkig lijkt het uiterlijk wel op een buizerd, maar in gedrag is het een totaal ander verhaal. De buizerd is standvogel, de wespendief trekt naar Afrika. De buizerd is een opvallende vogel in zijn broedgebied, wespendieven zijn stiekemerds. Buizerds zijn in voedselkeuze generalisten, de wespendief is kieskeurig.

Dat stiekeme gedrag maakt het een lastig te onderzoeken soort. Nesten zijn in het bos haast onvindbaar. De beste methode is een hoge boom opzoeken die boven de anderen uitsteekt. Daar dan bovenin gaan zitten en urenlang proberen wespendieven te zien te krijgen. Vervolgens een andere boom opzoeken en met kruispijlen de plek opzoeken waar de wespendief het bos induikt. De nestplek moet daar dan vlak bij zijn. Of niet. Er zijn wespendieven die een flink eind van het nest af, het bos induiken en dan tussen de boomkruinen door naar het nest vliegen.

Nu krijg ik het al bleek rond de neus van hoogtevrees als ik op de stoeprand sta. Ik moet het hebben van andere methodes. En veel geluk. In 2018 borrelde de gedachte op dat de Wespendief ook in Almere zou kunnen broeden. In andere delen van de provincie broeden de laatste jaren zo een tien tot vijftien paar. Vooral de grote boscomplexen zijn in trek. Waarnemingen die op broedende wespendieven wijzen zijn in Almere schaars, zo niet afwezig. Tot in 2018. Toen werd enige malen een wespendief bij het Pampushout gezien die met prooien steeds in een zelfde richting vloog. De enige “geldige reden” is een nest met te voederen jongen! Maar ja, dat beklimmen van  een boom, die ook nog eens boven alle andere uitsteekt…

Ik besloot mijn geluk te beproeven in de winter. Niet dat ik veel wespendieven verwachtte tegen te komen. Die zitten dan allemaal al een flink stuk in Afrika. Ik kamde het hele bos uit op zoek naar oude nesten. Roofvogels gebruiken vaak nesten een aantal jaar achtereen. Als ik alle nesten in beeld zou kunnen krijgen, zou ik simpelweg in de tweede helft van mei die weer kunnen aflopen en zo mijn wespendief vinden. De eerste van Almere. In februari had ik 15 nesten op kaart ingetekend. Half mei loop ik alle nesten weer af. Dat valt niet mee. Op één nest zit een kraai, op een ander nest zit een nijlgans en een derde nest heeft bezoek van een havik. De rest is onbezet. Okee, op één nestje na dan. Dat is op 22 mei aan de beurt om te bezoeken.

Ik zie een roofvogel heimelijk wegvliegen. Het is niet goed te zien, maar de manier van wegvliegen lijkt niet op havik en niet op buizerd. Wespendief? Met rust laten en later weer checken, dan maar. Op 10 juni is het duidelijk, een vrouwtje wespendief kijkt mij van over de nestrand aan met haar mooie starende gele oog. Bingo! Op 24 juni ga ik weer voorzichtig kijken. Het vrouwtje staat op de nestrand. Ziet mij staan, maar trekt zich niets van mijn aanwezigheid aan. Op 6 juli is ze kennelijk jonkies aan het voeren. We zien af en toe ook het mannetje met wespenraten vliegen. Op 9 juli weet ik de bomenklimmer Casper te strikken. In het kader van een landelijk onderzoek kunnen dan de jonge roofvogels namelijk worden geringd. Met alle meetgegevens kunnen we dan het exacte legbegin berekenen, een maat voor de conditie van deze oudervogels. Casper is een goede snelle klimmer. Binnen een half uurtje zijn de jongen weer terug op het nest en kunnen de ouders zich weer storten op de verzorging van de jongen.

Met het onomstotelijk bewijs van het eerste broedgeval van slechtvalk en zeearend is dit de derde nieuwe gevleugelde inwoner van Almere. Toeval, maar wel een erg fraai toeval. I love it when a plan comes together!

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Onverwacht zorgzaam

De beste weg van huis naar kantoor is een omweg. Ik ben namelijk op zoek naar een bijzondere familie en daarvoor fiets ik via de Kruidenwijk. Een familie nijlganzen is namelijk voor het laatst gezien bij de Wisselweg aan de Oostkant van deze wijk. Nu hebben we wel vaker families nijlganzen in de stad, maar deze familie is een omweg wel waard. Het is namelijk een pleeggezin.

Op 29 april zag ik bij het Manifestatieveld voor het eerst deze familie: een trots en waakzaam paartje nijlgans met zes heel kleine jongen. De pulletjes waren hooguit twee dagen oud. Vijf daarvan waren nijlgansjonkies met het kenmerkende zwartwit gevlekte kleed, eentje was echter wat anders. Een egale geelgrijze donsballetje was een jonge grauwe gans! Het was overduidelijk, dit pleegkind kreeg dezelfde zorgzame behandeling van de ouders als ze hun eigen jongen gaven.

De vraag is gerechtvaardigd of dit pleegkind via natuurlijke weg is ontstaan. Die natuurlijke weg zou zijn dat een grauwe gans zelf een ei in het nijlganzennest heeft gedeponeerd. Een andere optie is dat een persoon een grauwe ganzenei in het nijlganzennest heeft gelegd. We zullen het vermoedelijk nooit weten. Vaak zijn nijlganzennesten op een hogere positie te vinden (knotwilg, op een gebouw of een roofvogelnest) en grauwe ganzen doorgaans in de begroeiing op de grond. Maar met “vaak” en “doorgaans” is de werkelijkheid wel aangegeven. De natuurlijke weg is dus zeker wel denkbaar. Zouden de nijlganzen deze pleegzorg volhouden of op enig moment de “fout” inzien?

Dat is precies de reden dat ik op gezette tijden de familie opzoek. Daarbij viel het mij op dat ze niet bijster plaatstrouw zijn. Ze gebruiken zeker anderhalve kilometer watergang. Daarbij worden ze ook hier en daar door knobbelzwanen op de huid worden gezeten. De zwanen blijken niet gediend van acht grasgrazende ganzensnavels in hun territorium. Ondanks de kostbare kroost blijkt dit paartje zelfs helemaal niet zo agressief als vaak wordt beweerd. De reputatie van alles ontziende agressievelingen hebben ze ooit aangesmeerd gekregen omdat ze in overbevolkte vijvers met siereenden zich inderdaad weleens vergrepen aan een jong van een andere soort. Maar dat zijn onnatuurlijke omstandigheden. Omstandigheden waarin onnatuurlijk gedrag voor de hand ligt. Het blijkt keer op keer dat in een natuurlijke setting dergelijk gedrag niet wordt vertoond.

De fietstocht door Kruidenwijk levert niets op. Ik fiets door de Staatsliedenwijk en uiteindelijk door Stedenwijk alwaar ik de familie weer tref. Op nog geen honderd meter als waar ik ze twee maanden eerder voor het eerst zag. En de familie is nog compleet. Vijf grote nijlgansjongen, klaar om op de wieken te gaan, twee waakzame ouders en één grauwe ganzenjong ligt er tevreden uitbuikend tussen.

Ton Eggenhuizen