Het is altijd een feestelijk gezicht in het vroege voorjaar; de hazelaars tooien zich nu met geelgroene slingertjes. Het zijn de 8 centimeter lange mannelijke bloemen die nu zo kenmerkend zijn. Met een zacht briesje blijken de sliertjes ook heel soepel en bewegelijk. Tik er met je vinger tegenaan en een wolkje geel stuifmeel maakt zich los. De vrouwelijke bloempjes zijn met wat inspanning ook wel te vinden. Het zijn knopjes aan de takken met een rood pluimpje erop. Deze rode stamper moet het door de wind getransporteerde stuifmeel opvangen, zodat de bevruchting kan plaatsvinden en de hazelnoot gevormd kan worden.
De voedselrijke noot is geliefd bij muizen en diverse vogels. Om de winter door te komen, leggen zij her en der een voorraadje aan. Daar wordt natuurlijk wel eens eentje vergeten en die kan dan uitgroeien tot een nieuwe hazelaarstruik. Maar ook Almeerders zijn van oudsher geïnteresseerd in deze voedingsbron.
Bij archeologisch onderzoek in Almere worden geregeld verbrande hazelnootdoppen aangetroffen. De oudste uit ca. 9000 voor Christus en zijn gevonden op een vindplaats in Stichtsekant. Er is altijd een verband met plekken waar mensen gewoond hebben. Kennelijk werden de hazelnoten in de as gepoft, om ze makkelijker te kunnen kraken. Er wordt wel vermoed dat de mensen uit die tijd de hazelaar zelf hebben meegebracht, omdat de struik uit zichzelf nooit zo snel naar dit toen nog koude en droge gebied zou zijn opgerukt!
Bij booronderzoek in Almere worden ook zeer vaak aanwijzingen voor bosbranden gevonden. Dit wijst er op dat deze mensen vuur gebruikten om de groei van planten te bevorderen. Op opengebrande plekken kwamen de hazelaars snel terug. Zo konden er meer hazelnoten op één plek geoogst worden. En dat gebeurde dus al in de Midden-Steentijd, duizenden jaren voordat mensen van de jacht overstapten op de landbouw.
De hazelaar bloeit voordat het blad aan de struik komt. We noemen dat een naaktbloeier. Het is dan nog zo vroeg in het jaar dat er weinig insecten zijn die de bestuiving voor hun rekening kunnen nemen. Door het stuifmeel uiterst licht te maken en het in enorme hoeveelheden te produceren, kan de hazelaar vertrouwen op het toeval dat ergens wel een stuifmeel op een stamper komt. En dan maar hopen dat door toeval ook een door een muis verstopte hazelnoot wordt vergeten. Voortplanten is toeval.
Dick de Jager en Ton Eggenhuizen