Begin juni ruim ik steevast een groot deel van mijn vrije tijd in voor roofvogelonderzoek. De jongen van buizerd en havik zijn dan precies groot genoeg om te ringen. Dit is het 28ste seizoen dat ik hiermee een bijdrage lever aan het landelijk roofvogelonderzoek. Maar denk niet dat het dan na zoveel jaar routine wordt. Ieder jaar leren we weer bij.
Neem bijvoorbeeld dat nest aan de Vogelweg dat we onlangs bezochten. Een buizerd, op 22 meter hoogte in een abeel. Casper, een van mijn vaste klimmers want zelf heb ik hoogtevrees, helpt me deze avond. Als hij veilig en wel bij het nest is geklommen, hoor ik hem roepen dat er twee jongen in liggen: “twee, maar er is wel iets geks mee aan de hand!”. De jongen worden in een tas gestopt en langzaamaan een touw naar beneden getakeld. Daar kan ik de vogels meten, wegen en ringen. Als ik de tas open, zie ik direct wat er zo gek is. Twee jongen met een enorm verschil in grootte.
Bij roofvogeljongen is verschil in grootte op zich wel gebruikelijk. De buizerd begint direct te broeden als het eerste ei is gelegd. Twee dagen later wordt het tweede ei gelegd, twee dagen later het derde, en soms nog een vierde en heel soms een vijfde. Daardoor komt het eerste ei ook als eerste uit, het tweede twee dagen later, etc. Bij drie jongen is het leeftijdsverschil dus bijna een week. Het verschil bij deze twee is echter – op basis van de vleugellengte – ruim twee weken. Naar de oorzaak is het slechts gissen.
Enige tijd geleden vroeg een insectendeskundige of ik wel eens parasieten zag op de nestjongen. Daar zouden namelijk wel eens weinig waargenomen soorten bij kunnen zitten. Die vraag spoorde mij aan om eens wat van die beestjes te verzamelen. De jonge buizerds zullen dat wegvangen van die irritante huidkruipertjes vast niet erg vinden. In mijn ringkoffer zit nu dus ook standaard een insectenzuigbuis (exhauster). Als ik de beide buizerdjongen onder de oksels kijk, zie ik inderdaad diverse beestjes kruipen. Snel zuig ik ze op en bewaar ze vervolgens in de alcohol voor nader onderzoek. De buizerdjongen kunnen gewogen en gemeten, ontdaan van de parasieten maar mét vogeltrek-ring weer naar boven naar het nest.
Thuis blijken de parasieten heel kleine vliegjes te zijn. Vliegjes van een millimeter groot en met rudimentaire vleugeltjes. Na wat speurwerk en hulp van collegaringers blijken het zogenaamde okselvliegjes te zijn, geen gekke naam voor vliegjes uit een vogel-oksel. De wetenschappelijke naam: Carnus hemapterus. Als ik de soort wil invoeren in de landelijke database van waarneming.nl komt direct de waarschuwing “Dit is een zeer zeldzame soort” in beeld. De soort blijkt nog maar drie keer ingevoerd, twee daarvan door de voornoemde insectendeskundige. Maar ja, wie kijkt nou gericht buizerdjonkies onder de vleugels?
Ton Eggenhuizen