Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Dagactieve nachtvlinder

Ik ben op safari. Op tuin-safari wel te verstaan. De Corona kluistert ons immers meer aan huis dan normaal. Gelukkig valt ook daar altijd iets te beleven. De grootte van de tuin dwingt mij daarbij te kijken naar het kleine. Daardoor valt mijn oog op een heel klein vlindertje van een paar millimeter groot. Je oog moet er ook maar net opvallen. Ik kan ook niet goed beschrijven waaraan ik kon zien dat het vliegend insect een ieniemienienachtvlindertje was. Het is iets in de vleugelslag, het weinig doelgerichte. Hoe klein ook, die vleugelslag valt wel op. Gelukkig vliegen er meer, dus de kans om het beestje in rust te zien lacht mij toe. En om het beestje te determineren, is een stilzittende mot wel een absolute voorwaarde.

Voor een buitenstaander moet het een vreemde aanblik zijn. Ik sta met mijn mobiel in de hand naar de heg te staren. En als ik er dan uiteindelijk eentje zie zitten aan de zijkant van een takje, moet ik mij in bochten wringen om het op de foto te krijgen. Gelukkig sta ik in mijn eigen tuin, huisgenote en buren kijken er niet meer van op. Bingo, de rakker staat op de plaat. De combinatie van de geveerde antenne en de twee witte vlekken op de donkerbruine ondergrond maakt de determinatie rechttoe rechtaan: de witvlekmot. De grote geveerde antenne maakt duidelijk dat het een mannetje is. Met die antennes vangen de mannetjes de geurstof van de vrouwtjes die zelf slechts over dunne draadvormige sprietjes beschikken.

De witvlekmot is een zogenaamde micro. Een kleine nachtvlinder die ik dus overdag in de tuin zag vliegen. Vreemd? De overgrote meerderheid van de nachtvlinders vliegt inderdaad in het donker, maar een klein aantal laat zich juist ook overdag fladderend zien. Die diertjes worden dan ook met de ietwat tegenstrijdige “dagactieve nachtvlinders”-term aangeduid. Zoals alle vlinders, begint ook dit motje als een rups. Die rupsen zijn soms te zien op hazelaar, haagbeuk, eik, linde en een aantal andere bomen en struiken. Nog makkelijker zijn de vraatsporen te vinden. Ovale gaten van iets minder dan een halve centimeter. Die gaten zijn het achter gelaten bewijs van de rups. De vrouwtjesmot legt namelijk haar eitje met een legboor in het blad, in de dunne laag tussen de bovenkant en onderzijde. Het rupsje maakt een klein ovaal kamertje in die tussenlaag, het bladmoes. Dat kamertje wordt een blaasmijntje genoemd.

Als het rupsje een stuk gegroeid is, vreet die een uitsnede uit het hele blad door de bovenlaag en onderlaag en laat zich “gesandwiched” op de grond vallen. Daar voedt de rups zich verder met dood bladmateriaal. Eenmaal volgevreten verpopt die zich en in het voorjaar kruipt er een vlindertje uit. Dan kan de hele geschiedenis zich weer herhalen. Maar hopelijk ben ik dan weer minder aan de tuin gekluisterd dan in deze periode.

Blijf gezond!

Ton Eggenhuizen

Advertentie


1 reactie

Natuur in corona-tijd

Door de Corona-uitbraak werken we zo veel als mogelijk is thuis. Met de laptop aan de huiskamertafel heb ik daardoor nu zicht op voor- en achtertuin. Dat is een grote verandering van perspectief. Niet langer het zicht van de negende verdieping van het stadhuis over de stad, maar een werkplek op straatniveau. Ik zie nu met regelmaat mensen langs de voortuin lopen en even stilstaan. Waar kijken ze naar?

Langs onze gevel hebben we een groot bijenhotel gebouwd. Twee meter lang en bijna 60 centimeter hoog. Ik schat in dat dit een van de grootste private hotels is Almere is. De gevel ligt op het zuidoosten waardoor het op een zonnige ochtend al snel behaaglijk warm wordt. Tientallen bijen zwermen voor het hotel. Op dit moment vliegen hier vooral veel gehoornde metselbijen, herkenbaar aan de lange voelsprieten, een witte snoet en een gouden kont. Vooral de afgezaagde bamboestokjes zijn in trek. Ze kruipen het stokje in, stoppen er wat voedsel in (verzameld stuifmeel) en leggen er een eitje. De cel wordt met een laagje modder afgesloten, waarna een nieuwe cel wordt volgestopt met proviand en een eitje. En weer een cel, en weer een cel. Totdat het bamboestokje vol is.

Als het eitje uitkomt vreet het zich vol met het stuifmeel, verpopt een aantal keer en sluipt het volgend jaar uit zijn cel. Daarvoor moeten de bijtjes die achterin zitten eerst wachten tot de voorste dieren de stengel verlaten hebben. Het is hier last-in, first-out. Gehoornde metselbijen zijn vroeg vliegende soorten. Als het niet streng wintert zijn ze in februari al te zien. Voor hun voedsel zijn ze afhankelijk van vroegbloeiende planten, zoals de wilg met zijn wilgenkatjes. Het is daarom zaak om bij het wilgenknotten niet alle bomen in de rij hetzelfde jaar te ontdoen van de takken. Zo blijft er ieder jaar voldoende stuifmeel beschikbaar. Een andere belangrijke nectarbron in het vroege voorjaar is de paardenbloem. En daar is – eerlijk is eerlijk – nog een wereld te winnen met ons maaibeleid.

Ik denk dat ik morgenochtend mij maar op een stoel in de voortuin posteer. Niet vanuit de negende verdieping over de stad uitkijken, maar op straatniveau. Zo kom ik ook sneller in gesprek met mijn buurtgenoten over natuur in de stad. Zolang we maar die anderhalve meter afstand bewaken. En hoewel die gehoornde metselbijen niet gaan steken, zullen ze me vast wel helpen bij het afstand houden. Soms is een beetje angst voor beestjes best wel handig.

Ton Eggenhuizen