Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


2 reacties

Het geel van Jacobskruiskruid als rode lap

De trein van 07:51 naar Lelystad, ik heb een plekje aan het raam aan linkerzijde. We laten station Almere-Oostvaarders achter ons en na het stedelijk gebied ontvouwt zich de open vlakte van de Oostvaardersplassen. Eerst grote oppervlakten met riet, ruigte en gras. Vervolgens kleurt het landschap geel. Geel van het bloeiende Jacobskruiskruid. Ik maak met mijn mobiel een foto en twitter die de wereld in. “#oostvaardersplassen kleurt geel van het Jacobskruiskruid. Dat lusten de grote grazers niet”.

Twee constateringen. Niets meer en niets minder. Maar ik weet haast zeker dat het bericht zal worden geretweet, voorzien van opmerkingen die weinig met feitelijke constateringen van doen hebben. En inderdaad, dezelfde ochtend lees ik de uitroeptekenrijke retweets waarin nu al de doemscenario’s van komende winter worden geschetst. Terwijl het veel aannemelijker is dat een (eventueel) lager voedselaanbod zal leiden tot minder geboorte, en dus ook minder dieren die in de erop volgende winter kunnen creperen. En ook de giftigheid van de plant wordt meermaals genoemd. Alsof de grazers – en ik – dat niet zouden weten. Jacobskruiskruid heeft in de eeuwige chemische oorlogsvoering met bladvretertjes diverse gifstoffen (o.a alkaloïden) ontwikkeld. Maar daar is het kruid niet uniek in. Ook hoefblad (net zo algemeen, maar minder opvallend) maakt deze stoffen en wordt daarom gemeden. Maar staan er nu alleen maar alkaloïde-bommetjes in het grazig deel? Kunnen de grazers zich alleen maar ziek eten?

Natuurlijk niet. Pluksgewijs oogt het geel, maar ertussen staat gewoon het groene gras. En in hooi kan vee het kruiskruid niet herkennen, maar in het veld hebben de grazers (ook in de winter) daar veel minder moeite mee. Bovendien hebben de kruiskruiden ook nog positieve effecten. Zelfs voor de grazers. In de eerste plaats, dichte kruiskruidvegetaties bieden gelegenheid aan het ontkiemen van bramen en houtige gewassen. In het verleden werd het verlies van bomen en struiken gezien als een gevoelig verlies voor de winterse voedselvoorraad van de grazers. Nu juist die struiken en bomen weer kansen krijgen, mogen we blij zijn met deze ecologische ontwikkeling. Maar je moet het wel willen zien.

De criticasters laten ook niet na om te wijzen op de teloorgang van de zangvogelpopulaties in het droge deel van de Oostvaardersplassen. Inderdaad, ten opzichte van eerdere inventarisaties was het aantal broedende roodborsttapuiten, graspiepers en kneutjes (en meer) fors gekelderd. En ja, het is zeer aannemelijk dat de vele trappelende hoeven verantwoordelijk zijn voor deze afname. Niet dat alle nestjes werden vertrapt, maar veel meer omdat een kruidenrijke en structuurrijke vegetatie veranderde in een eenvormiger korte vegetatie. Maar de opengetrapte vegetatie biedt nu ruimte voor het kiemende kruiskruid. Rijk aan nectar, rijk aan stuifmeel dus ook rijk aan bestuivende insecten. En die zijn weer zangvogelvoer.

Mij wordt wel gevraagd wat de Oostvaardersplassen in mijn ogen nodig heeft. Ik antwoord daar altijd op: meer afwachten. Natuurlijke processen verlopen over veel langere tijdspaden dan de strekkende meters van ons geduld. Maar ook: ik ben niet categorisch tegen ingrijpen. Zeker als dat ingrijpen bedoeld is om natuurlijke processen (zoals waterdynamiek, isolatie en connectiviteit) na te bootsen die nu “door wetten en praktische bezwaren” niet of onvoldoende aan bod komen. Maar bovenal, laat de ecologische principes leidend zijn.

Ton Eggenhuizen

Andere blogs over de Oostvaardersplassen:
Net als in de film
Ganzen, ganzen en nog eens ganzen
De “nieuwste” wildernis
Natura gubernatio magistra, natuur is de leermeester voor de overheid
Het hek
Schieten met hoofdletter s

Advertentie


2 reacties

Het hek

konik praamweg (6)Het is een terugkerend onderdeel van de grazers-discussie in de Oostvaardersplassen: de hoefdieren zitten gevangen in het gebied en kunnen geen kant op. Daarbij wordt “Het Hek” keer op keer genoemd. Maar mensen die “Het Hek” steeds van stal halen zien een aantal zaken over het hoofd.

De natuur – zelfs immens grote en volslagen natuurlijke gebieden als Yellowstone en Kruger – staat vol met hekken. OK, het zijn dan niet allemaal hekken van gaas en palen, maar wel degelijk staan deze gebieden vol met barrières. Rivieren, bergruggen, niet passend habitat, het zijn allemaal grenzen die ervoor kunnen zorgen dat dieren “opgesloten” zitten. En als het geen geografische barrières zijn, dan zijn het wel territoriumgrenzen. Buren die ervoor zorgen dat je niet ongehinderd kan dwalen. Het klopt dat territoria niet zo statisch zijn als een echt hek. Maar bedenk wel dat territoria niet alleen groter, maar ook kleiner kunnen worden. Het effect is hetzelfde, een door de omgeving bepaalde leefruimte. De paradijselijke gedachte van dieren die ongehinderd kunnen dwalen is misschien wel mooi, maar mist realiteitszin. Ook de idee dat “om de hoek” een hoorn van overvloed ligt, is natuurlijk niet waar. Om de hoek is het immers ook winter. En als het hek al een tijdje weg is, staan daar ook grote grazers. Met andere woorden, áls dieren al ongehinderd kunnen dwalen, dwalen ze dan wel op tijd naar een nog onaangeroerde voedselbron? In de grote grazers-discussie zijn deze ecologische feiten niet altijd op het netvlies. En toch is het belangrijk om de hele ecologie van de diersoorten in ogenschouw te nemen. In de ecologie ligt immers de oplossing van problemen in de natuur besloten. Niet in onze (menselijke) emoties.

Maar eerst moet afgevraagd worden of er een probleem is. In de discussie blijkt het massale sterven van de honger de steen des aanstoots te zijn. Op zich is dit massale sterven niet ongewoon in de natuur. Bij veldmuizen en konijnen is de wintersterfte nog vele malen groter, maar dit onttrekt zich voornamelijk aan onze waarneming. In de rest van Nederland worden dieren in de herfst – als ze in topconditie zijn – geschoten en in sommige gebieden loopt het afschot wel tegen de 80 procent. En ook dat voorkomt niet dat er later dieren van de honger sterven. De grote aantallen hongerende hoefdieren worden echter – in ieder geval maatschappelijk – onacceptabel gevonden. Ecologen en voorvechters van dierenwelzijn denken daar verschillend over. Er is meer overeenstemming over het idee om het welzijn via de ecologische omstandigheden te verbeteren. Maar daarvoor moeten we wel de ecologische feiten laten spreken.

Hierboven gaf ik al aan dat een hek rond een gebied op zich geen ecologisch probleem is. Er is wél een probleem als binnen een bedoeld leefgebied essentiële onderdelen voor overleving  onvoldoende aanwezig zijn. Verbeteren van de diversiteit binnen het leefgebied moet dan de inzet zijn. En als beschutting en voedsel in de winter onvoldoende zijn hoef je het hek niet te verwijderen, simpelweg verplaatsen (vergroten van het leefgebied in oppervlak en diversiteit tot gevolg) is dan voldoende.

Laat dit nu net ook de achterliggende gedachte zijn geweest van het Oostvaarderswold.

Ton Eggenhuizen


1 reactie

Ganzen, ganzen en nog eens ganzen

grauwe gansDe film de Nieuwe Wildernis heeft de Oostvaardersplassen bij vele mensen bekend gemaakt. Mensen die de Oostvaardersplassen bezoeken, zullen echter niet eerst de grote grazers zien, maar vast en zeker de enorme aantallen ganzen. Het zijn nu vooral kolganzen, brandganzen en grauwe ganzen die het gebied gebruiken als slaap- en foerageergebied. De laatsten vervullen zelfs een cruciale rol in het gebied.

De grauwe gans is van oudsher een soort die in onze streken broedt en overwintert. Als broedvogel was de soort echter vrijwel uitgestorven in de eerste helft van de vorige eeuw. Met de komst van de uitgestrekte rietvelden in de nieuwe Flevopolders kon de populatie weer groeien. De soort nam exponentieel toe, maar nu lijkt het plafond wel in zicht. Momenteel broeden er in Nederland 25-30.000 paartjes.

Het dieet van de grauwe gans is plantaardig. In de winter en voorjaar worden grassen en oogstafval gegeten. In de zomermaanden ruien de vogels al hun vliegveren en zijn dus tijdelijk vleugellam. Ze zoeken dan de veilige moerassen op en eten daar vooral riet. Grote groepen ganzen zorgen ervoor dat het riet weer in oppervlakte afneemt. Daardoor wordt voorkomen dat het gebied verruigt en verbost. De grauwe gans blijkt een zeer effectieve natuurbeheerder!

Eenmaal klaar met ruien, zoeken de vogels weer de sappige graslanden op, maar de boeren in de omgeving zitten daar niet op te wachten. De natuurbeheerder is blij met de gans, de boer ziet hem liever vertrekken. Het is om deze reden dat de Oostvaardersplassen in 1983 zijn verrijkt met graslanden aan de zuidrand. Deze gronden zijn uiteindelijk niet in pacht uitgegeven aan boeren, maar bij het reservaat getrokken.

Maar deze graslanden moeten ook worden beheerd. Als de ganzen in het rietmoeras zitten, dreigt tegelijkertijd het grasland te verruigen. En daar houden de ganzen niet van. Op de tafel gedekt te houden, is eerst jongvee ingeschaard en later tussen 1983 en 1992 zijn heckrunderen, konikpaarden en edelherten geïntroduceerd. De kleine aantallen groeiden voorspoedig tot het huidige gezamenlijke aantal van ca 3000 stuks (voorjaarsstand).

Zowel de aantallen van de ganzen en de grazers zijn onderwerp van fel debat. Ganzen veroorzaken ook landbouwschade en het lijden van de grote grazers is menigeen een doorn in het oog. Maar als we dit even parkeren en vooral kijken naar de rol die de gans samen met de grazer als beheerder speelt, kan eerst een heel andere discussie worden gevoerd. De vraag is namelijk gerechtvaardigd, hoeveel ganzen nodig zijn voor het beheer van de rietlanden en hoeveel grazers vervolgens nodig zijn om de graslanden voor die ganzenaantallen geschikt te houden.

Het lijkt me duidelijk dat het rietland ook met minder ganzen goed kan worden beheerd, en dat voor die lagere aantallen ganzen ook minder grasland (en dus minder grazers) nodig zijn. Zou deze redeneerlijn niet een oplossing kunnen zijn om het hierboven geparkeerde debat vlot te trekken?

Ton Eggenhuizen