De wilde eend (in de wetenschappelijke literatuur aangeduid met Anas platyrhynchos) is een algemene verschijning in Almere. Ga met een zak brood op een brug staan en de eenden komen van verre aanvliegen. De vogel heeft zich prima aangepast aan de menselijke omgeving en wordt ook in gevangenschap gehouden voor het vlees, de eieren en het dons. Uit deze dierhouderij zijn vele kweekvormen ontstaan, de bekendste is wel de roomwitte eend met oranje snavel.
Die witte vorm is weer met de wilde populatie gaan mengen, hetgeen een bonte stoet aan nakomelingen heeft opgeleverd. Deze eenden worden door vogelaars ietwat denigrerend soepeenden genoemd en de lolbroeken onder de vogelaars hebben er zelfs een (semi-) wetenschappelijke naam voor bedacht: Anas unox.
Het overgrote deel van de wilde eenden zijn blijvertjes. Dit blijkt wel uit het volgen van individueel herkenbare dieren. Ze heb ik een staartloos mannetje jarenlang kunnen volgen bij mij achter in de vaart in Muziekwijk. Ook een kruising tussen een wilde eend en een smient verbleef jarenlang binnen een gebied van 500 meter in Kruidenwijk. Een deel van de vogels trekt echter in de avonduren de stad uit om te eten. Dit noemen we voedseltrek en is dus wat anders dan seizoenstrek. Ze kunnen – in tegenstelling tot ganzen – ook prima in de nacht op voedseltocht. Ze foerageren echter niet uitsluitend in de nacht. In gebieden met verstoring is dat wel de regel, maar in rustige gebieden gaat het voedsel zoeken 24 uur door.
Van een nauwe verwant, de smient, werd ook altijd aangenomen dat het een nachtdier was. Overdag dobberden ze op grote open wateren (de Ouderkerkse plas langs de A9 is een bekende plek), om in de nachtelijke uren massaal op grasland te foerageren. Boeren waren daar vanzelfsprekend niet blij mee. Iedere smient die zich overdag toch op het grasland waagde werd verjaagd, soms met ondersteunend afschot. Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet in 2002 werd ook het afschot van smienten aan banden gelegd. Tot verbazing van menigeen, gingen de dieren weer overdag op voedseltocht en werden dus ook bij daglicht op de graslanden grote aantallen smienten gezien. Het bleek toen geen nachtdier,
maar een dier dat door verjaging het leefritme had aangepast.
Terug naar onze wilde eend. Ook zenderonderzoek toont aan dat er uitwisseling is tussen de stad en het omliggende polderland. Maar naast die voedseltrek vindt ongemerkt ook seizoenstrek plaats. In de winter krijgen onze eenden bezoek uit het noordoosten, uit ringonderzoek blijkt dat er soms vogels uit Rusland, de Baltische staten en Scandinavië tussen zitten. Deze “buitenlanders” kunnen ook in de stad opduiken, getuige mijn waarneming van een in Zweden geringde wilde eend nabij het manifestatieveld.
Daarnaast trekt ook een (klein) deel van onze eenden in het najaar naar het zuiden, zoals blijkt uit ringvondsten in Spanje en Frankrijk van in Nederland geringde eenden. De stadswetering kan je dus vergelijken met een meetingpoint op een luchthaven.