Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Mottige kauw

Heeft de natuur nou geen last van dat hete droge weer? Een vraag die ik de laatste weken veel krijg. Zo kreeg ik ook een vraag over de slecht in het verenpak zittende eksters en kauwen. Bij die vraag werd ook de link gelegd met het weerbeeld dat ons de laatste weken teistert. Misschien is er een indirecte link, maar daarover later meer.

Als je de kauwen en esters in een normale juli had bekeken, waren ze waarschijnlijk net zo mottig geweest. Voor deze vogels zit het energievretende broedseizoen erop en in de zomer is er nog volop voedsel te vinden. Die tijd met ruime foerageermogelijkheden worden benut om het verenpak te wisselen. Voor de volwassen vogels geldt dat alle oude veren in een tijdsbeslag van ongeveer 100 dagen worden verwisseld voor nieuwe. De jonge vogels die dit jaar geboren zijn, hebben in het nest vooral geïnvesteerd in goede vliegveren (vleugels en staart). De lichaamsveren zijn veel minder goed van structuur en zouden het niet tot het volgende voorjaar redden. Dus ook de jonge vogels gaan hun verenpak wisselen, maar alleen de veren van de kop en het lichaam.

Een ruiende vogel ziet er inderdaad mottig uit. Maar dat is in deze periode niet echt een probleem. Voor de isolatie zijn de veren niet nodig, in tegendeel. Het enige nadeel van ruien is, dat rui van de vleugelpennen het vliegvermogen beperkt. Veel vogels trekken zich in de ruiperiode ietwat terug. Ze zingen ook niet meer. Het is voor een merel beter om in deze tijd niet al te zichtbaar en hoorbaar te zijn voor sperwers. Maar eksters en kauwen kunnen doorgaans hun mannetje wel staan tegen roofvijanden.

En de indirecte link? Het voedsel zal – voor zover het gaat om smakelijke wormen en insecten – inderdaad minder beschikbaar zijn. Nu zijn eksters en kauwen opportunisten, dus die kunnen makkelijk overschakelen op ander voer. Maar als Schraalhans inderdaad een zomerse keukenmeester wordt, breken ook moeilijke tijden aan voor deze vogels. En dat zou je terug kunnen zien in het verenpak in de vorm van groeibanden in de veren. Maar zover zal het bij deze kraaiachtigen niet vaak komen.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


3 reacties

Plastic kraai

Op de flat tegenover ons huis zitten vijf kraaien. Eentje is een slag groter en zit roerloos stil. De vier anderen zijn ook met het blote oog makkelijk herkenbaar. Er zijn maar weinig donkere vogels van dat formaat dat zo zenuwachtig met de vleugels trekt. Die grote zit er al een hele tijd. Die is namelijk van plastic.

“De mens leidt het meest, door het leiden dat hij vreest”, schiet weer door mijn hoofd. De plastic kraai is er ooit geplaatst vanwege vermeende overlast. Kraaiachtigen hebben een slechte naam, maar die slechte naam is niet terecht. Men vreest overlast en dan is het maar een kleine stap dat de kraai ook in de beeldvorming werkelijk overlast geeft. De steen des aanstoots is dat ze net als eksters nestjes van andere vogels uithalen. Voeg dat bij de weinig melodieuze kraaienklanken en de toon is gezet. Er zijn echter stapels onderzoek waaruit blijkt dat de kraaiachtigen geen effect hebben op de stand van – bijvoorbeeld – de merel. Bovendien houden kraaien ook de stand van de ekster wat in toom.

Grinnikend zag ik de plastic kraai aan toen ik die voor het eerst zag. Een plastic vogel schrikt niet af, het tegendeel is eerder waar. Bedenk maar eens waar je de plastic kraaien kan kopen: websites waar allerhande jachtattributen verhandeld worden! Jagers gebruiken het plastic namelijk als lokkertje. Een lokkertje om de levende kraaien binnen schootsafstand te krijgen. Kortom, het is eerder de verwachting dat je er kraaien mee aantrekt. Maar kraaien zijn ook niet suf, zo een roerloze soortgenoot is eerder iets om alert op te zijn. Daarom zullen jagers ook altijd wat lokvoer bij de plastic lokker strooien.

Afschot van kraaien is een “end of pipe” oplossing en die zijn in de regel op de lange termijn niet duurzaam en daarom duur. Met afschot wordt namelijk niets gedaan aan de oorzaak van een (vermeend) hoog aantal kraaien. De stand van de kraaien wordt immers bepaald door het aantal broedplaatsen en de hoeveelheid voedsel die ze voor zichzelf en hun jongen kunnen vinden. Het aantal broedplaatsen willen we niet beperken omdat we graag bomen en parken in onze omgeving willen. Daarmee is het voedsel dat we rond laten slingeren de belangrijkste sleutel. Het park achter de flat is voor kraaien inmiddels een luilekkerland. De Pokémon-rage heeft veel mensen het park ingelokt, met een toename van zwerfvuil tot gevolg.

Ton Eggenhuizen


4 reacties

Waarom eksters een hekel hebben aan kraaien

De essen in onze straat krijgen dikke knoppen, het wordt voorjaar. Schuin voor ons huis zit al enige jaren een eksternest. Af en toe zien we ook de bouwers, maar het is waarschijnlijk niet het nest waar zij straks hun kroost in gaan grootbrengen. Als ik een rondje loop rond ons huizenblok tel ik zo maar acht eksternesten. Dat lijkt een enorme dichtheid aan eksters, maar de werkelijkheid is anders. Het huizenblok is namelijk de grens van maar twee eksterterritoria.

Lang niet ieder nieuw gebouwd nest wordt ook gebruikt om te broeden. Bovendien, ook nesten van voorgaande jaren blijven aanwezig, hetgeen het hoge aantal nesten verklaart. Een eksternest is een kunstig bouwwerkje: een vlechtwerk van dikke en dunne takken aan de binnenkant met klei bekleed. Zo een nest blijft jaren intact. Tijdens mijn eksternesttelrondje valt mijn oog op een rustig kuierende ekster in de berm van de busbaan. Tijd om te blijven staan en eens te kijken wat de vogel aan het doen is. Links en rechts pikt hij in de grond, ik zie regenwormen, emelten en ander insectenspul de bek in gaan.

Ook valt op dat hij geringd is. Ik ken deze vogel! Dit mannetje heb ik in september 2012 als jonge vogel geringd en is nu dus vier en een half jaar oud. Plots gaat de vogel alert rechtop staan en begint geagiteerd te roepen. De reden is snel duidelijk, een zwarte kraai vliegt laag en rustig over. Kraaien, daar hebben eksters het duidelijk niet zo op. Nu heeft hij er nog niet veel van te vrezen maar straks is zijn waardevol bezit (eitjes of jongen) wel in gevaar.

Een ekster legt gemiddeld zes eieren. Als alles daarvan groot komt én in leven blijft, zou je binnen een aantal jaren een gigantisch aantal eksters krijgen. Een groot deel van de eieren red het echter niet eens tot het moment van uitkomen. Kraaien zijn namelijk bekende plunderaars van eksternesten. Eksters verdedigen hun nest dan ook fel, maar het lukt ze niet altijd om de kraaien op afstand te houden. En als de overgebleven eieren wel uitkomen, zijn ook de jongen niet veilig voor de kraaiensnavel. Van de gemiddeld 6 eieren vliegt uiteindelijk gemiddeld maar tussen de één en twee jongen uit. Het aantal leegstaande nesten zou ook wel eens bedoeld kunnen zijn om kraaien zand in de ooien te strooien. Slimme beesten, die eksters!

Ton Eggenhuizen


1 reactie

Eksterplaag

kop-eksterIk val maar meteen met de deur in huis: eksters roven merelnesten. En mussennesten, en jonge koolmeesjes. Er zijn maar weinig vogelsoorten die zo een slechte reputatie hebben als de ekster. Met zoveel eksters in de stad, kan het niet anders dan dat de merels daar onder leiden, toch?

Meten is weten en daarom worden al tientallen jaren de vogels in Nederland geteld. Zien we in die tellingen ook dat de ekster toeneemt en de zangvogels af? En leveren die tellingen daarmee het bewijs van een groot effect van eksters op de zangvogelpopulatie? Dat is wellicht te simpel. Een waargenomen afname van de ene soort hoeft niet het gevolg te zijn van de toename van een ander. Met andere woorden, is het verband wel causaal? Mooi voorbeeld: je kan de aantallen in Nederland broedende ooievaars in een grafiek zetten met het aantal geboortes van de mensen (1900-1980). Sinds de Ooievaar afneemt (vanaf de jaren ’60) neemt ook het aantal geboortes af! Maar – en dat hoef ik u eigenlijk niet te vertellen, toch – het zijn niet de ooievaars die het aantal geboortes onder de Nederlanders bepalen. Het is de “welvaart” die zorgde dat de ooievaarpopulatie afnam en diezelfde welvaart die zorgde voor kleinere gezinnen.

En dan de tellingen. De landelijke trend van de ekster is eigenlijk al jaren stabiel (bron: SOVON) en die van de merel groeiend. Koolmees? Groeiend. Huismus? Afname. Als we inzoomen op de steden zien we een ander beeld. De ekster neemt daar toe. Maar ook de huismus neemt (weer) toe, de aantallen koolmees zijn stabiel en de merel laat een (matige) afname zien. Zo eenduidig is dat dus allemaal niet. Als de ekster verantwoordelijk is voor die afname van merels, waarom dan niet voor die andere soorten? En waarom zien we dat dan alleen in de stad?

Een merel kan drie legsels per jaar produceren met elk gemiddeld vier eieren. Als alles groot komt levert dat in één jaar tijd 12 jongen op. Met een gemiddelde leeftijd van 5 jaar is dat 70 jongen voor dat ene paar. En als al die jongen ook weer jongen produceren wordt wel duidelijk dat de aantallen de pan uit vliegen. Aan het eind van het tweede jaar zijn dat al 100 vogels en in jaar 7 anderhalf miljoen merels in de straat. Denk eens even in wat die driekwart miljoen zingende merelmannen in de straat met onze nachtrust zou doen! Tuurlijk loopt dat zo een vaart niet. Ze leggen zo veel eieren omdat er ook veel sneuvelen. Uit het nest gevallen jonkies zijn prooi voor egels, er sneuvelen vogels in het verkeer, sperwers verorberen merels en dus ook die ekster. En vlak vooral de huiskatten niet uit.

Het is zelden zo dat een roofdier de stand van zijn prooi bepaald. In veel gevallen is het eerder andersom. Bij de weinig kieskeurige ekster werkt dat nog weer anders. Als er veel merels zijn, is het voor een ekster erg makkelijk om de nesten te vinden. Maar als de merelnesten schaars worden, gaat hij echt geen tijd steken in die laatste nestjes. In die tijd heeft hij zo veel andere prooien gevonden (spinnen, kadavers, muizen) dat zijn maag al lang gevuld is. Andere vraag: zou de merelstand profiteren van het beperken van de eksterstand? Waarschijnlijk niet. Er zijn zoveel meer kapers op de kust die met alle liefde de potentiële eksterprooien voor hun rekening nemen.

Terug naar de stadsvogeltellingen dan. Als we de stadsvogelbalans opmaken, zijn het vooral de struweel en struikvogels die het slecht doen (winterkoning, heggenmus, merel, roodborst). De vogels die het meer moeten hebben van de open omgeving (kauw, huismus, ekster) doen het goed. En net als met de welvaart-ooievaars lijkt hier een andere verklaring meer voor de hand. Zou – het is misschien een gek idee hoor – de tuinvertegeling geen belangrijke factor kunnen zijn?

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Ecologisch spinnen bestrijden

kop-eksterDe praktijk van alledag: klachten over te veel spinnen in oktober en eksters in april. Als stadsecoloog moet je daar dan antwoord op geven.

Almere is een groene stad en dat wordt juist ook zo hoog gewaardeerd. Het is dan verwonderlijk dat we klachten krijgen over dieren en planten die natuurlijk en onlosmakelijk verbonden zijn met die groene stad. En de hierboven genoemde klachten staan niet op zich. Ook mieren, meeuwen, ganzen, hommels en zelfs zwaluwen komen in de klachten langs. Kennelijk is de natuur wel leuk, maar je moet er geen last van hebben. De groene medaille heeft kennelijk maar één kant.

Ik moest met een glimlach aan de recente klachten over spinnen en de wat oudere over eksters denken toen ik een jagende ekster zag. De vogel liep over de dakrand van het Almeerse Flevoziekenhuis en na iedere 5-10 passen boog hij voorover en hing vrijwel ondersteboven aan de daklijst. De vogel was op spinnenjacht. Na een half uurtje was de spinnenpopulatie een flink stuk kleiner en de ekstermaag gevuld. Een mooi voorbeeld van ecologische spinnenbestrijding!

Kanteldenkend zou je je kunnen afvragen of het chemisch bestrijden van spinnen zou kunnen leiden tot een lagere eksterstand en dus meer ongestoorde merelnesten in het voorjaar. Want dat is immers de achterliggende gedachte bij de voorjaarsklachten over een te veel aan eksters. Zo werkt dat echter niet. Eksters zijn opportunistische jagers. Als er geen spinnen zijn, zullen ze eenvoudig op andere voedselbronnen overstappen. Eksters pakken namelijk vooral datgene waar veel van te vinden is. Zo zullen eksters ook niet snel verantwoordelijk kunnen zijn voor een extreme afname van een prooidiersoort.

Bedenk namelijk dat het voedselgedrag op te delen is in ‘opbrengst’ en ‘kosten’. De opbrengst is dan de voedingswaarde, de kosten zijn de tijd en moeite die gestoken moet worden in het vinden en bemachtigen van het voedsel. Als een prooidiersoort schaars wordt, dan kost het voor een roofdier zo veel extra moeite om de volgende prooi van die soort te vinden, dat hij zal overschakelen op een makkelijkere prooi. Dat hoeft geen bewuste keuze te zijn, als een ekster op zoek gaat naar de laatste merelnestjes, is de kans groot dat hij ondertussen diverse andere prooien is tegengekomen en daarmee al de maag heeft gevuld.

Wel is het denkbaar dat – als een prooidierpopulatie plaagachtige proporties aanneemt – dat de eksters massaal op die prooidieren gaan azen. Want dan zijn de kosten laag en de opbrengst groot. Het effect daarvan is dat de enorme populatiegroei weer wat teniet wordt gedaan en tot aanvaardbare proporties wordt teruggebracht. Ze romen als het ware de te hoge toppen van de populatiegroei af. Kortom: het nastreven van ecologische relaties is in vele gevallen het antwoord op de klachten; en een wat grotere tolerantie ten opzichte van de planten en dieren om ons heen.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Eksternest

eksternestEen van de markantste eksterbouwwerken in Almere is te vinden in een eik in de middenberm van de Veluwedreef. Het zijn wel vier of vijf verschillende nesten die op elkaar zijn gebouwd. Is dit een eksterflat of is er sprake van leegstand?

Eksters zijn territoriale vogels. Dat er meer dan één nest werkelijk in gebruik is, kan dus wel worden uitgesloten. We zien hier eigenlijk twee weinig voorkomende fenomenen bij elkaar.  Ten eerste geldt een zomereik niet als een favoriete boom voor een eksternest. De eik krijgt pas laat zijn bladeren en het nest is dus lang zichtbaar. Maar ook het stapelen van een nest komt volgens de literatuur maar weinig voor.

Hoewel de eerste eieren pas in het midden van april worden gelegd, kunnen eksters al in de winter bezig zijn met de nestbouw. Het bouwen gebeurt door beide partners, waarbij het mannetje vooral het aanslepen van bouwmateriaal en de buitenboel doet, het vrouwtje is meer bezig met het fijnere binnenwerk. De meeste eksternesten hebben een grove buitenvorm van grote dikke takken en meestal ook een dak. Het binnenwerk wordt eerst ingesmeerd met modder (en soms met poep) waarna met gras en mos een voering wordt aangebracht.

Gemiddeld worden 5-6 eieren gelegd die door het vrouwtje in drie weken uitgebroed worden. Beide ouders dragen voedsel aan en de jongen vliegen na drie en een halve week uit. Er wordt maar één broedsel per jaar verzorgd. Als een nest sneuvelt kunnen eksters nog wel een tweede en soms zelfs een derde broedsel regelen.

Door de modder is het een stevig bouwwerk en eksternesten kunnen daardoor na gebruik jarenlang in de boom blijven zitten. Ransuilen, torenvalken en boomvalken maken daar dankbaar gebruik van. Deze vogels zijn kennelijk liever lui dan moe en gebruiken vaak oude nesten van kraai en ekster. De territoriumdrift van de ekster richt zich niet alleen tegen soortgenoten, ze lijken ook een uitgesproken hekel te hebben aan roofvogels. Zolang de ekster een van de nesten gebruikt zal een uil of een valk weinig been zien in het betrekken van één van de andere leegstaande nesten in de flat aan de Veluwedreef.