Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


1 reactie

Exoten

WhatsApp Image 2023-02-16 at 18.04.16Je hoeft maar “invasieve exoten” te roepen en alle alarmbellen gaan rinkelen. Ook als het niet eens over exoten of invasieve exoten gaat. Het begrip lijkt haast synoniem geworden met plaagsoorten en overlast gevende soorten. Zo kwam laatst een vraag langs over het “invasief exotische fonteinkruid”.

Volgens de Heukels Flora komen alle achttien soorten fonteinkruid van nature in Nederland voor. Van twee is de status gevoelig, vier soorten zijn kwetsbaar en twee zelfs bedreigd in hun voortbestaan. Een klein aantal soorten (waaronder het schedefonteinkruid de meest genoemde is, drie maal raden hoe watersporters die plant noemen…) kan in het vaarwater komen van de bootjes en zo overlast veroorzaken.  Die overlast was vermoedelijk verantwoordelijk voor de framing als ‘invasieve exoot’.

Het begrip ‘exoot’ wordt in veel kringen gegeven aan soorten die ergens niet van nature voorkomen. Maar op zich is dat best een lastig begrip. Waar zouden we in een door de mens gedomineerde wereld nog over “van nature” kunnen spreken? Botanici (plantkundigen) hebben van oudsher al een ruimdenkende blik. Zo kennen zij ‘adventieven’ (een soort die door toedoen van de mens, maar onbedoeld in een nieuw gebied voorkomt) en ‘neofyten’ (soorten die al wat langer geleden in een gebied zijn geïntroduceerd en zijn ingeburgerd). Aan die begrippen kleeft veel minder de negatieve lading die aan een exoot wordt geplakt.

“Die exoot moet dood!”  is in sommige natuurbeschermingskringen een gevleugelde uitdrukking. Zodra (invasieve) exoten in beeld komen, worden de messen en bijlen geslepen. Er zijn werkgroepen vele weekenden actief met de bestrijding van Amerikaanse vogelkers en reuzenberenklauw. Kappen, uittrekken, uitgraven en afsnijden klinkt heel logisch. De soort hoort hier niet, hij is schadelijk dus hij moet weg. Maar klopt dat ook? En is dat kappen, spitten en uittrekken dan de beste oplossing?  Er zijn ook natuurbeschermers (en zeker niet de minsten) die aangeven dat we ook anders naar deze materie kunnen kijken.

De Amerikaan Fred Pearce is daar heel uitgesproken in. Die noemt exoten zelfs de redding van de natuur. Aan de ene kant zijn ze een lakmoesproef van de compleetheid van de natuur. Exoten – zo betoogd hij met vele voorbeelden – krijgen vaste grond onder de voeten in verarmde ecosystemen. Ze tonen dus aan dat de natuur op die plek uit balans is. Aan de andere kant betoogd hij aan de hand van andere voorbeelden dat met exoten (en evolutionaire krachten)  op zich ook ecosystemen kunnen ontstaan.

De evolutiebioloog Menno Schilthuizen stelt daarnaast dat we in stedelijk gebied ook niet zo schrikachtig moeten zijn. De stad als natuurgebied is in opkomst. Maar het is een natuurgebied dat weinig gelijken kent. De vergelijking met berggebieden gaat maar ten dele op. Muurleeuwenbek en zwarte roodstaart zien vermoedelijk weinig verschil tussen een berg en de bebouwde omgeving. Maar die vlieger gaat niet voor alle soorten op. De stad als natuurgebied is nieuw, daar hoort een nieuwe biodiversiteit bij. En exoten zouden daar best een interessante rol in kunnen spelen. Net zo goed als evolutie een rol speelt in de aanpassing van planten en dieren aan die nieuwe urbane wereld. En evolutie is niet alleen iets wat zich over miljoenen jaren voltrekt. De wetten van Darwin zijn ook te zien binnen enkele generatie van plant en dier.

En dat fonteinkruid? In feite kan je ook inheemse soorten die plagen vormen en overlast geven zien als de lakmoesproef die Fred Pearce hierboven benoemd. In gebieden met een goede en stabiele ecosystemen is plaagvorming zeldzaam. En dat is nu ook precies de knop waar we aan zouden moeten draaien als we plagen (en al te uitbundig groeiende exoten) willen beteugelen. Dus niet maaien, spitten, kappen en uittrekken, maar werken aan verbetering van het ecosysteem. En daarvoor is een uitgebreide kennis van dat ecosysteem onontbeerlijk.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


Een reactie plaatsen

Exotennood

Mensen hebben van oudsher planten en dieren over de hele wereld versleept. Soms ging dat onbewust, bijvoorbeeld doordat mensen per ongeluk plantenzaden in lading of aan de kleding meenamen. Soms zijn het heel bewuste introducties zoals de fazant of het konijn omdat het ‘fijn te bejagen soorten’ zijn. In de regel weten die nieuwelingen – door biologen aangeduid met de term exoten – niet vaak vaste grond onder de voeten te krijgen. Als ze al een zichzelf bedruipende populatie weten te stichten, leidt dit zeer zelden tot zo grote populaties dat ze een bedreiging vormen voor de van nature aanwezige plant- en diersoorten.

Is de angst voor exoten dan onzin? Nee zeker niet. Op eilanden zijn rampen gebeurd met exoten. Daar is het ecosysteem meestal veel minder soortenrijk dan op het continent. Een exoot kan in die situaties juist een groot en desastreus effect hebben. De vogelbevolking op zeevogeleilanden bijvoorbeeld heeft zwaar te lijden onder vegetatiedegradatie door geiten en het aanvreten van eieren en jongen door ratten. En meestal zijn het heel bijzondere vogelsoorten die zich door vele jaren van isolatie hebben geëvolueerd tot aparte soorten. In de regel zien we op die eilanden dus weinig soorten, maar wel heel gespecialiseerde soorten. De sleutel zit hem inderdaad in die relatief soortenarme situatie waarin een exoot ruimte vindt om uit te groeien tot een plaag, een plaag die een effect heeft op de andere plant- en diersoorten. Het is juist in verarmde ecosystemen op het continent waar exoten ook de ruimte vinden om tot plaag uit te groeien.

In steden vinden we vaak zulke verarmde ecosystemen. En daar weten soorten als halsbandparkiet, reuzenberenklauw en Amerikaanse rivierkreeft hun weg wel te vinden. De populaties van die exoten zijn daar inmiddels zo groot dat actieve directe bestrijding geen zin meer heeft. Daarom is het beter om de exoot te zien als een signaalsoort van mankerende systemen. Door die systemen verder op te krikken, te vervolmaken, bestrijden we ook op een indirecte en veel duurzamere manier de exoten. Vaak worden de doemscenario’s van de oceaaneilanden met groot gemak geprojecteerd op onze eigen leefomgeving. Maar welbeschouwd hebben de halsbandparkiet en de nijlgans nergens ook maar een beetje het effect gehad op boomklever en waterhoen zoals we zien op de eilanden waar ratten en katten de stand van de albatrossen decimeerden.

En toch hebben stadsecologen het vaak bij de aanplant van stedelijk groen over de wens van “streekeigen” soorten. Een Kaukasische vleugelnoot en ecologische armoe. Een zomer eik is daarentegen een Ark van Noach. Dus een exoot als de vleugelnoot is ongewenst, de allochtone zomereik juist zeer gewild. Soms wordt deze hang naar streekeigen soorten als een xenofoob trekje gezien. Daarom heb ik het liever ook over relatierijke en relatiearme soorten. Een zomereik heeft in onze streken de kans om met honderden insectensoorten een relatie aan te gaan, terwijl op een witte esdoorn hooguit vijftien soorten te vinden zijn (waarvan de witte esdoornmijt ook een exoot is die meegenomen is met plantgoed uit Amerika). Door voor relatierijke soorten te kiezen, kies je voor biodiversiteit, voor volwaardige ecosystemen, voor duurzame en toekomstbestendige natuur.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Drieluik exoten – sluitstuk

In de vorige blogs heb ik aangegeven dat succesvolle exoten indicatoren zijn van onvolledige ecosystemen. In veel gevallen zal het op orde brengen van ecosystemen dan hopelijk leiden tot het terugdringen van de exoot. Op die manier pak je het vraagstuk bij de wortels aan. Problemen (inclusief vermeende problemen) met exoten worden vaak pas duidelijk als de exoot vaste grond onder de voeten heeft gekregen, als de populatie in of aan het eind van een exponentiële (of vermeend exponentiële) groeifase zit.

Bestrijding van een soort in dat stadium heeft weinig zin. De schaal waarin de bestrijding moet plaats vinden, zowel in oppervlakte als in maatregelen, is dan ondoenlijk. Iedere poging zal namelijk op den duur stranden op kosten, tijd en aandacht. Ergens in de bestrijding verzwakken leidt tot nieuwe aanwas en uitbreiding van het verspreidingsgebied. Je brengt de soort namelijk weer terug in het stadium waar de groei het allersnelste ging. Zo is het uitroeien van reuzenbereklauw (maar ook nijlgans en halsbandparkiet) in mijn ogen onbegonnen werk.

De reuzenbereklauw is een invasieve exoot die ooit vanwege het indrukwekkende uiterlijk is uitgezaaid. De soort is inmiddels zo ver in Nederland ingeburgerd, dat er vrijwel geen gemeente te vinden is waar de soort niet voorkomt. Het bestrijden in een gebied is wellicht mogelijk door jaren achterheen iedere plant te verhinderen te bloeien. Iets wat overigens in hoge opgaande vegetatie ondoenlijk is. Maar stel dat het in een gebied wél lukt, dan zal op zeker moment de zaadvoorraad in en op de bodem zijn uitgeput. Maar als de buren minder rigoureus aan de gang zijn, zal vanuit het buurgebied jouw terrein weer net zo makkelijk worden bevolkt. En waarschijnlijk zijn bermen van snelwegen en spoorlijnen ook snelwegen voor deze plant. We zouden in Almere de soort heel misschien (maar ik heb mijn twijfels) tijdelijk kwijt kunnen raken. Maar als de omliggende gemeenten en de weg- en spoorbeheerders niets doen, kan je wachten op herkolonisatie.

Dan maar niets doen? Nee, er zijn goede redenen om de soort zo ver mogelijk terug te dringen. Met name in de stad (rond speeltuinen etc) is het meer dan legitiem om de plant aan te pakken. Hetzelfde geldt voor Japanse duizendknoop. De schade aan infrastructuur en fundering kan zo groot zijn dat de herstelkosten de pan uit vliegen. Ook ecologische motieven kunnen doorslag geven. Reuzenberenklauw en Japanse duizendknoop kunnen een 100% bedekking krijgen en zo andere planten verdringen, leidend tot een nog grotere verarming van het ecosysteem.

Ik denk wel dat het tijd wordt te erkennen dat we bij een aantal soorten de wedstrijd hebben verloren. Ieder woord en iedere ingreep is daar verspilde moeite. Moeite die beter gestoken kan worden in het op orde brengen van ecosystemen, in het voorkómen dat nieuwe soorten zich kunnen vestigen en het beheersen van echte problemen met exoten. Dus échte problemen, niet slecht gefundeerde onderbuikgevoelens.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Exoten

Vorige week schreef ik dat exoten gezien kunnen worden als indicator van verarmde ecosystemen. Waar ecosystemen (nog) niet compleet zijn, weten exoten de lege niches te bevolken. Dergelijke ecosystemen kunnen al betrekkelijk oud zijn (zoals de weinig groene steden) of juist heel nieuw.

In Almere-Overgooi was zo een nieuwe situatie. Een gegraven plas in een landschapszone werd opmerkelijk snel gekoloniseerd door ondergedoken waterplanten. Doorgaans is dat een zegen voor de waterkwaliteit. Maar deze snelle groei leek verdacht veel op woekering. De plas was in mum van tijd vol gegroeid en waterplanten bedekten het gehele oppervlakte. Omwonenden vreesden overlast, mede omdat men dacht dat het alg of zelfs blauwalg was. Het bleek echter geen blauwalg maar waterpest. Waterpest komt van nature voor in Noord-Amerika maar is als aquariumplant naar Europa gebracht. Vanuit het aquarium was het kennelijk maar een kleine stap naar de sloot.

Mijn voorspelling was dat het waterpest vanzelf wel teruggedrongen zou worden door fonteinkruiden en kranswieren, planten die de plas niet zo drastisch zouden gaan overwoekeren. Ingrijpen in de waterpestvegetatie zou nooit dat effect gaan krijgen. En mijn voorspelling bleek waar. Je kan zo een jong systeem namelijk zien als een puber. Kalmpjes begeleiden naar volwassenheid werkt beter dan tegen het pubergedrag ingaan. Als gekozen was voor de radicale maatregel van het uitharken van al dat waterpest, was het systeem in het puberstadium gebleven en was het harken tot in lengte der jaren noodzakelijk gebleven.

Een voorbeeld van een wat ouder ecosysteem: de grote stad. Ondanks het vele groen in achtertuin, op daken en aan gevels valt lastig van een volwaardig ecosysteem te spreken. Zeker, er kan heel veel gedaan worden (en dat wordt gelukkig ook gedaan!) aan verbetering en completering van ecosystemen, maar de havik en zwarte specht broedt bijvoorbeeld (nog?) niet in onze binnensteden. De halsbandparkiet voelt zich er wel thuis. Moet de halsbandparkiet dan maar weggevangen worden, omdat hij hier niet thuis hoort? Die simpele reden is niet genoeg. Er wordt wel aangedragen dat halsbandsparkieten tamelijk dominant zijn over bijvoorbeeld de inheemse boomklever en grote bonte specht.

Op het daarbij aangehaalde onderzoek als onderbouwing voor exotenbestrijding valt wel wat af te dingen. De Belgen Strubbe en Matthysen onderzochten bijvoorbeeld het effect van halsbandparkieten op broedaantallen van boomklever en grote bonte specht door in een gebied alle geschikte holen dicht te maken. In een controlegebied liet men de holen intact. In de eerste (onnatuurlijk gemaakte) situatie ontstond vanzelfsprekend concurrentie, waarbij de stand van boomklever afnam. In het controlegebied bleven de aantallen van specht, parkiet en klever onveranderd. Ook bleek dat de parkieten op voedertafels duidelijk dominant waren. Maar voedertafels zijn onnatuurlijk hoge voedingsbronnen. Daar loont het om de bron te monopoliseren. In een natuurlijker setting is het voedsel meer verspreid. Monopoliseren van een verspreid voorkomende voedselbron heeft geen zin. De parkiet zou dan al zijn tijd kwijt zijn aan het wegjagen van concurrenten en komt dan zelf niet aan eten toe. Zulke onnatuurlijke situaties (bos zonder nestholtes, en voedertafels) zeggen natuurlijk weinig over de werkelijke gevolgen in complete ecosystemen.

Is exotenbestrijding dan per definitie onzin? Daarover meer in de volgende blog.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Vreemde elementen

Natuur is altijd in beweging. Soorten komen en soorten gaan. Bij de “komers” zitten ook soorten die door mensen zijn geholpen. Soms bewust, meestal onbewust. Zulke door de mens geholpen nieuwkomers worden exoten genoemd. Deze exoten staan dikwijls in een kwaad daglicht. Terecht?

De meest gruwelijke verhalen over de effecten van exoten op de oorspronkelijke natuur komen van eilanden. Zeevogelkolonies die door ratten worden uitgemoord, vegetaties die door verwilderde geiten worden opgepeuzeld, inheemse flora die overwoekerd wordt door uitheemse soorten. Niet zelden leidde dit tot uitsterven van soorten, soorten die nooit meer terugkeren, voor eeuwig van de aardbodem zijn verdwenen. Inmiddels weten we dat deze effecten kunnen optreden en zijn we er vaak op tijd bij. Zo werd op de Azoren de oorspronkelijke laurierstruikvegetatie weer hersteld die gebukt ging onder de Himalaya gemberlelie. Daarmee werd ook de Azorengoudvink uit de gevarenzone gehaald.

De vraag is gerechtvaardigd of dergelijke ecologische rampen ook op het vaste land mogelijk zijn. Daarvoor moeten we eerst de ecologische situatie van eilanden beschouwen. Eilandnatuur is doorgaans arm aan soorten. Door de isolatie weten minder soorten het gebied te koloniseren. Dat is goed te zien aan de verspreiding van de soorten die er wel voorkomen. Zo komt de grote gele kwikstaart op veel atlantische eilanden voor, maar de witte en gele kwikstaart niet. In die gevallen kom je de grote gele kwikstaart in alle biotopen tegen. Van strand tot bergtoppen, op akkertjes, op boeren erven, overal de grote gele. Op het vaste land is deze soort nagenoeg beperkt tot grindoevertjes bij beken. Op de eilanden kan de grote gele kwikstaart dus ook die gebieden bezetten waar ze eigenlijk minder voor zijn toegerust. Maar zodra een witte kwikstaart vaste eilandgrond onder de pootjes zou krijgen, wordt de grote gele kwikstaart verdreven naar dat ene heel specifieke biotoop (als dat op het eiland aanwezig is…..).

In zo een arm systeem kunnen nieuwkomers makkelijk een leefplek vinden en er zijn bovendien weinig soorten die (direct of op termijn) weerstand kunnen gaan bieden aan de nieuwkomer. Ook op het vaste land hebben nieuwkomers het in arme systemen stukken makkelijker. Zo bezien kan je succesvolle exoten ook aanmerken als indicatoren van verarmde ecosystemen. In die gevallen is het dan verstandig om die ecosystemen weer op te peppen, in plaats van de exoot te bestrijden. Het bestrijden van de exoot is dan – als de populatie te groot is geworden – dweilen met de kraan open. Door aan de ecosysteem-knoppen te draaien verhoog je de weerbaarheid. Door de exoot te bestuderen kan je de hiaten in het verarmde ecosysteem vinden. Exoten zijn dus waardevolle aanwijzers van de verarming.

Hier laat ik mijn pen even rusten. In mijn volgende blog ga ik wat dieper in op een aantal exoten in Nederland. Stay tuned!

Ton Eggenhuizen


3 reacties

Mot verovert Nederland

De buren zouden kunnen denken dat we ’s nachts de was buiten hangen. Aan een lijn hangt een wit laken en er staat een felle lamp naast. Gelukkig weten de buren beter. De opstelling is bedoeld om nachtvlinders te lokken. Door de vele betegelde tuinen in de omgeving is dit niet de beste plek om te nachtvlinderen. Maar de logistiek is wel lekker simpel.

Er verschijnen dus niet veel soorten nachtvlinders en daarom is de scope ook gericht op andere insecten; vliegen, kevers en wantsen die de nacht gebruiken om op de vleugels te gaan. Toch kom ik deze avond vlindergewijs voor verrassingen te staan. Na jaren de eerste Lindepijlstaart (en meteen twee!) bijvoorbeeld. Dan ineens komt een grote zeer lichte mot aanvliegen. Een fractie zit het beestje stil, parelwit met een brede zwarte zoom. Onmiskenbaar een buxusmot. Mijn eerste in Almere, eerder zag ik het beestje al in Brabant.

De buxusmot is in Nederland een nieuwkomer. Van origine komt hij voor in Oost-Azië. Waarschijnlijk is het beestje in 2005 met een zending buxusboompjes uit China in Duitsland aangekomen. Ze kunnen zich kennelijk succesvol voortplanten, want in 2007 werden de eerste motten in zuidelijk Nederland waargenomen. Inmiddels ligt het verspreidingsgebied ten zuiden van de lijn Alkmaar – Winterswijk. Daarnaast komt de soort verspreid in Groningen voor. Als we de lijn tussen Alkmaar en Winterwijk trekken, ligt Almere pal op de frontlinie.

Op 14 juni 2017 werd de eerste Almeerse buxusmot gezien en mijn motje twee weken later is de achtste waarneming in Almere en Flevoland. Driftig fladderend schiet de mot over mijn laken. Vanzelfsprekend wil ik er een fotografisch bewijs van dus er ontstaat een kat-en-muis-lichtspel tussen de driftige fladderaar en de foeterende nachtvlinderaar met fototoestel. Eindelijk zit hij even stil en kan de foto worden gemaakt. Ik ben benieuwd of de soort dit jaar nog de sprong naar Lelystad zal maken, zeker weten dat onze oostelijke nachtvlindervrienden er al naar uitkijken.

Het schijnt dat de buxusboompjes en hun eigenaren er minder naar uitkijken. Ze kunnen een behoorlijke aanval op je haag uitvoeren en niemand zit op een bruine haag te wachten. Maar ik vrees dat de soort hier voor altijd zal blijven. Bestrijden zal immers lastig zijn en ook andere insecten schaden. Berusten is de enige oplossing. En natuurlijk lering trekken uit dit geval. Bij import moet men veel alerter zijn op wat er aan ongenode gasten meekomt. En waarom zouden we buxusboompjes uit China moeten halen?

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

De ene exoot is de andere niet

kuifeendenDe Pampushaven ligt weer vol met eenden. Ik noteer duizenden kuifeenden en honderden tafeleenden. Een enkele toppereend en grote zee-eend heeft zich bij deze meute aangesloten. Deze vogelaantallen zijn van internationale betekenis. Het Markermeer vormt daarom een belangrijke schakel voor deze soorten.

Nederland ligt op de lijn in Europa waar de gemiddelde januari temperatuur op nul graden ligt. Dat betekent dat onze zoetwatermeren in het merendeel van de winters bruikbare overwinteringsgebieden vormen die het minst ver van de broedgebieden liggen. De meren moeten wel rustig en voedselrijk zijn.

De belangrijkste voedselbron is de driehoeksmossel, die vanwege de zwartwitte bandering ook wel de zebramossel wordt genoemd. Dit 2-4 centimeter kleine schelpdier kan in enorme tapijten op de meerbodem liggen. En hoe meer mosselen bij elkaar liggen, des te beter kunnen de eenden de mosselbanken bevissen. Het duiken kost immers veel energie. Probeer maar eens een badeendje onder water te houden. Als je het loslaat, zie je wat een kracht erop staat. De voedselwaarde moet wel tegen deze duikkosten opwegen en dat kan alleen als de mosselen niet te diep liggen, niet te vast aan de bodem zitten en waar iedere duik ook wat oplevert. Als het water dieper dan drie-vier meter is, dan heeft duiken weinig zin.

In de bescherming van de kuifeend kleeft iets paradoxaals. De driehoeksmossel is namelijk een soort die hier van origine niet voorkomt. Hij hoort thuis in de rivieren die afwateren op de Zwarte en Kaspische zee. Doordat we met kanalen de rivierstroomgebieden met elkaar in contact hebben gebracht, heeft ook de bijbehorende fauna zich kunnen verspreiden. De driehoeksmossel is hét stapelvoedsel van de kuifeend en de kuifeend is op grond van de aantallen in het Markermeer zwaar beschermd. In feite beschermen we een gebied op basis van vogelaantallen, die op hun beurt stoelen op een soort die van nature hier niet voor komt. Niet echt een natuurlijke situatie! En de paradox wordt nog groter als de ene exoot de andere gaat verdringen.

Naast de driehoeksmossel duikt nu de quaggamossel op. Ook deze mossel hoort hier niet thuis, van nature is deze te vinden in de Dnjepr. En die quaggamossel is een ander verhaal. Ze zijn wat groter en leven meer in bulten bij elkaar. Het zijn zeer efficiënte waterfilteraars. Het grootste deel van het organisch materiaal uit de waterkolom gaat door hun maag, waardoor ze kleine vis en andere schelpdieren wegconcurreren. Met de toename van quaggamosselen zullen de aantallen van driehoeksmossel én kuifeend gaan afnemen.

Als je het de kuifeend vraagt, zal hij de voorkeur geven aan de driehoeksmossel. Die is veel makkelijker te bevissen. Op een goede driehoeksmosselbank is iedere duik raak. Voor de quagga, zal hij onder water meer moeten zoeken. Als hij al een quaggabult vindt, zal hij harder moeten werken om de schelpen los te wrikken. Daarmee wegen de kosten al snel niet meer op tegen de baten. Quaggamosselen die dieper dan 2-3 meter onder het wateroppervlak liggen zijn daardoor nauwelijks interessant. Daardoor krimpt het areaal voedselgebied voor de eenden.