Met “volle bepakking” slepen we ons door het warme Pampushout. Eenmaal aangekomen op een stil plekje in een door brandnetel gedomineerd bosperceel zijgen wij neer. Dat is ook het sein voor de meegevlogen muggen om in de parkeerstand te gaan. Gelukkig heb ik niet veel last van de muggensteken, want ik heb mijn aandacht nodig voor een ander klusje: het ringen van havikjongen.
Eerst moet klimmer Nathan op een veilige manier de boom in. Het nest zit op 12 meter hoogte in een populier, het klimmen is dus een klusje dat met de nodige voorzichtigheid wordt aangepakt. Als Nathan bij het nest is, beginnen de jongen te roepen. Dat klinkt goed, het volume is zo groot dat ik kan inschatten dat de jongen al “aan de maat” zijn. “Drie!” roept Nathan vanuit zijn hoge positie, waarmee hij het aantal jonkies aangeeft. Daar ben ik blij mee. Dit paartje weet immers de laatste jaren steeds maar één jong groot te brengen. Natuurlijk ben ik benieuwd of we de standaard familieopbouw van haviken te zien krijgen. Door de katrol aan zijn klimgordel hijs ik een tas omhoog, waar Nathan vervolgens de jongen voorzichtig in legt.
Langzaam takel ik de tas naar beneden om de jongen te kunnen meten en te ringen. De drie nestjongen leg ik in volgorde op een handdoek. Omdat roofvogels in de regel direct op een gelegd ei gaan broeden, komt het eerste ei ook als eerste uit. Met een tussenpoos van 1-2 dagen worden de eieren gelegd dus het leeftijdsverschil van de jongen is dan ook navenant. Het verschil is niet alleen in grootte, het is bijvoorbeeld ook te zien in de mate waarin de veren uitgegroeid zijn. En juist bij de havik moet je niet naar de grootte maar naar het verenpak kijken. Er is namelijk ook grootteverschil tussen de geslachten. Mannetjes zijn een stuk kleiner dan de vrouwtjes.
Het opvolgend uitkomen van de eieren is een manier om te dealen met onzekere voedselsituaties. Bij weinig voer weet zelfs het oudste jong meestal wel voldoende binnen te krijgen. Als het oudste jong verzadigd is, krijgt jong twee zijn of haar deel en zo voorts bij een steeds beter voedselaanbod. Als alle jongen even oud zouden zijn, zou de schrale opbrengst gelijk verdeeld worden onder de jongen met het risico dat zij er allemaal aan onder doorgaan.
En het bijzondere bij havik-nestgenoten is nu dat het oudste jong bijna altijd een mannetje is en het jongste jong bijna altijd een vrouwtje. Een oudere zus kan immers door haar voorsprong een jonger broertje te makkelijk verdringen als er voer wordt aangebracht. In dat geval zouden er te weinig mannetjes groot komen en dat is voor een monogame soort als de havik geen verstandige strategie. En inderdaad, ook nu zie ik deze familieopbouw. Het oudste jong is een mannetje, te herkennen aan de kloeke manier waarmee hij al op zijn poten probeert te staan. Zij twee jongere zussen hebben duidelijk nog minder kracht in de poten. Toch zijn de zussen al een slag groter dan hun broer. Met zulke zussen is een voorsprong van één-twee dagen wel prettig.
Als de jongen weer terug op het nest zijn, kan de hele bepakking weer op de rug. Met achterlating van een bloeddonatie aan de aanwezige muggenpopulatie gaan we op weg naar het volgende te onderzoeken nest.
Ton Eggenhuizen