Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

De nijlpaarden van Escobar en de otters van Almere

20010201

Foto: Victor Eggenhuizen

Colombia stevent af op een probleem. Geen groeiende drugskartels, maar de onvoorziene gevolgen van de bestrijding ervan: nijlpaarden. Toen in 1993 de drugsbaron Pablo Escobar bij zijn arrestatie werd gedood, kreeg zijn met drugsgelden aangeschafte menagerie juist de vrijheid. Daaronder een vijftal nijlpaarden die zich in het tropisch klimaat, maar wel aan de verkeerde zijde van de Atlantische Oceaan, prima thuis voelden. Zo goed dat ze zich gingen voortplanten. Inmiddels wordt de populatie op 150 dieren geschat. Hoe dit vraagstuk moet worden aangepakt (afschot, wegvangen, sterilisatie) is nu stof voor debat. Maar ik wil het over iets anders hebben: inteelt.

De angst voor inteelt zit kennelijk goed geworteld in ons collectief geheugen. Op diverse plaatsen werd immers direct de vraag opgeworpen of deze populatie – stammend uit een zeer klein aantal dieren – niet gebukt gaat onder inteelt. Negatieve gevolgen van inteelt bij kleine populaties is echter geen zekerheid. Het gaat om kansen. De káns op inteelt is inderdaad wel groter, maar het wil niet zeggen dat de start met vijf dieren automatisch leidt tot 150 “tweekoppige nijlpaarden”. Om dat te begrijpen is wat informatie over genetica nodig. Stel, dat in een familie een zeldzame (doorgaans recessief overerfbare) genetische aandoening is die leidt tot een erfelijke ziekte. Dan zullen nakomelingen van twee familieleden een verhoogde kans hebben om die ziekte ook werkelijk te krijgen. De combinatie van een verhoogde kans bij familieleden én een erfelijke aandoening dragen dus bij aan een negatief uitpakkende inteelt.

Als in het geval van die Escobar-nijlpaarden die vijf start-dieren genetisch onderling verschillen, is het risico op inteelt al vele malen kleiner. Bovendien kunnen bij iedere nieuwe generatie mutaties ontstaan en die leiden weer tot genetische diversiteit. Dat gaat bij soorten met een hoge reproductie zoals muizen wel sneller dan bij het nijlpaard. Inteelt leidt dus niet per se tot ziekten en
misvormingen, maar kan wel resulteren in een beperkte genetische variatie. En die genetische variatie is juist belangrijk om bijvoorbeeld in te kunnen spelen op veranderende omgevingsfactoren. Die beperkte genetische variatie is na de herintroductie van de otter in Nederland lang een zorg geweest. Uit DNA-analyses bleek dat maar een klein deel van de mannetjes de bevruchting van de vrouwtjes voor hun rekening namen. Inmiddels hebben de onderzoekers die vrees grotendeels laten varen. Er zijn nu veel meer (genetisch verschillende) otters actief in de voortplanting.

Almere vormt inmiddels de schakel tussen twee otter-populaties, die van de Fries-Overijsselse merengebied en die van het Groene hart. En daarmee vormt het bovendien de genetische brug tussen deze populaties. Want hoe klein de kans op inteelt ook is, werken aan een grote genetische variatie is altijd verstandig, zeker in een dynamische wereld als de onze.

Advertentie


Een reactie plaatsen

Een bijzondere zwanendame

WhatsApp Image 2022-07-11 at 1.48.37 PMZelfs na (bijna) twintig jaar nauwkeurig kijken kom je als zwanenonderzoeker toch nog voor verrassingen te staan. In Almere-stad zwemt de laatste dagen namelijk een vrouwtjeszwaan met een erg groot aantal jongen. Een eenoudergezin met elf donsjongen, hoe zit dat?

Een zwanennest met elf eieren hebben wij nog niet eerder in Almere gezien, al is het uit de literatuur wel bekend. Gemiddeld komen we op circa zes eieren per nest. We (de Zwanenwerkgroep van de Vogelwacht) volgen vrijwel alle zwanennesten vanaf het begin van het broedseizoen. En vrijwel alle volwassen vogels zijn individueel herkenbaar aan een gecodeerde pootring. Daarom weten we zeker dat deze geschiedenis niet begint met een nest met elf eieren. Het vrouwtje heeft samen met een partner in het Beatrixpark een nest gebouwd waarin zeven eieren gelegd zijn en waar zes jongen uitkropen. Na uitkomst van de eieren koos de familie haar domicilie op een half gezonken boot in de Stedenwijk. Daar bleef het paar behoorlijk trouw aan totdat het mannetje zeer verzwakt, mogelijk door botulisme, op 3 juli door de dierenambulance werd opgevangen. Dezelfde dag overleed deze zwaan en vanaf dat moment stond het vrouwtje alleen voor de opvoedtaken.

En dat doet ze méér dan voorbeeldig. Ze heeft zelfs vijf jongen van een ander paar geadopteerd (of gekaapt?). Wat er precies gebeurd is bij die adoptie weten we niet. Wel is duidelijk dat dit de vijf jongen zijn van het paar dat in het Muzenpark gebroed heeft. Dat Muzenparkpaar heeft ook al een roerig voorjaar achter de rug. Met regelmaat werden ze belaagd door een zwanenpaar met jongen uit de Literatuurwijk. De territoriumgevechten liepen hoog op en meermalen hebben we de rivalen moeten scheiden. Eind juni was de man van het Muzenpaar dermate toegetakeld dat een bezoek aan het Vogelasiel in Naarden noodzakelijk werd. Daar ontsnapte de zwaan en tot op heden is hij niet meer terug gezien. Ook het Muzenpark-vrouwtje is al enige tijd van de radar. Uit de ringgegevens van de vier ouders blijkt overigens dat er tussen deze vogels geen familieverband is.

Hoe nu verder? Zwanen zijn gekend om hun ouderzorg. In de regel zijn die taken gelijk verdeeld, dus de kans lijkt groot dat dit vrouwtje daarin haar spreekwoordelijke mannetje zal staan. Knobbelzwanen? Je zou er een boek over kunnen schrijven! 

Ton Eggenhuizen

(Met dank aan Ben van Doorn en Henk Koffijberg)


Een reactie plaatsen

Wolf

De wolf heeft altijd tot de verbeelding gesproken. Zozeer zelfs dat diverse andere dieren naar de wolf vernoemd zijn. De bijenwolf en de wolfspin bijvoorbeeld. Het overvallen van prooien zal zeker bijgedragen hebben aan de naamgeving. Ook een aantal planten hebben een verwijzing naar de wolf. De in Almere algemene wolfspoot, bijvoorbeeld. En de diverse soorten wolfsmelk en de zeldzame wolfsklauw-soorten. Zes jaar terug schreef ik al eens een blog over de wolf, naar aanleiding van de vondst van een doodgereden dier bij Luttelgeest. Forensisch onderzoek toonde later aan dat de wolf waarschijnlijk al in Polen de dood had gevonden en als grap langs een polderweg was neergelegd. In die blog betwijfelde ik dat de wolf door het Flevolands polderland en “vrolijk over de Ketelbrug zou huppelen.” Klopte die inschattingen en waar staan we anno 2019 met de wolf in Nederland?

Inmiddels is het eerste paar wolven met jongen in Nederland een feit. Ook de waarnemingen van wolven nemen in Oost Nederland toe, maar daar is voorzichtigheid geboden. Een aantal hondenrassen vertonen wolfachtige trekken. Onlangs nog werd in het Groningse Alteveer een wolf gemeld. Deze saarloos wolfshond luisterde echter (redelijk) naar de naam Donya en kon later door RTV Noord in de hondenmand gefilmd worden. Goede beelden en bij voorkeur ook DNA van een vermeende wolf kan de identiteit prijs geven. Vaak kunnen met DNA zelfs individuen worden onderscheiden.

Maar wolven in Flevoland? Jawel, naast die wolfspin en de bijenwolf is er nu ook een zekere melding van een Flevolandse wolf. Uit de faunagegevens van BIJ12 blijkt op 5 juli van vorig jaar een wolf bij Zeewolde twee schapen te hebben gedood. In de regel blijken honden verantwoordelijk, maar in dit geval kon op basis van DNA wolf onomstotelijk worden bewezen. En nog meer dan dat, uit het DNA kon ook het individu worden bepaald. Deze kreeg niet zo een fraaie naam als “Donya” maar de aanduiding “GW979m”. De reu GW979m bleek afkomstig uit de Centraal-Europese (Duitse) populatie. De Zeewolder schapen waren niet zijn enige wapenfeit. Twee weken eerder vergreep hij zich aan Friese schapen en een week later aan Gelderse schapen. De exacte route die hij daarbij heeft afgelegd is onzeker. Het lijkt wel heel aannemelijk dat hij van Friesland naar Zeewolde weldegelijk eerst door de Noordoostpolder is getrokken, vervolgens over de Ketelbrug Oostelijk Flevoland en op naar Zeewolde en Gelderland.

Daar eindigde de reislustige reu niet. Hij stiefelde door naar een militair oefenterrein bij het Belgische Leopoldsburg. Daar trof hij het teefje Naya dat al eerder uit Duitsland via Nederland was getrokken. Het volgende wapenfeit van GW979m waren de eerste wolvenpups in België in meer dan een eeuw tijd. En precies zoals wolvenexperts voorspelden, heeft de gesettelde wolf zijn menu aangepast. Niet langer schapenvlees maar wild uit het omliggende bos.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Handzame notenkraker

Een vogelaar zal bij een notenkraker direct aan een vogelsoort denken. Die vanzelfsprekendheid is veel andere mensen echter vreemd. Die denken aan het schaaltje te pellen hazelnoten, de suite van Tjaikovski of het ballet. De berichten over een extreem tamme notenkraker in Wageningen zal veel mensen dus op het verkeerde been hebben gebracht.

Notenkrakers zijn broedvogels uit de taigawouden in het noorden en het oosten. Heel sporadisch zwerven die wel eens naar onze contreien. Als het broedseizoen goed is verlopen en de populatie dus op zijn grootst is en vervolgens voedseltekort ontstaat door een slechte zaad en notenproductie van de bomen, gaan veel vogels op zoek naar andere gebieden. Voor vogelaars is het zien van zo een zeldzame notenkraker dus een fijn moment. De tamheid die de vogels vaak aan de dag leggen, draagt nog eens bij aan de vogelaarsvreugde.

Broedvogels in de taiga zijn geen mensen gewend. Gelukkig leidt dat in veel gevallen tot een grote mate van vertrouwen bij de vogels. Pestvogels zijn daar ook een voorbeeld van. Ook pestvogels kunnen invasiegewijs naar onze contreien afdwalen. De vogels zijn vaak super-benaderbaar en een buitenkans voor vogelfotografen. Helaas zijn er bij zulke invasies ook steeds de signalen dat er vogels worden gevangen voor de kooi. Ze zijn immers ook door kwaadwillenden makkelijk te benaderen. De Wageningse notenkraker heeft niet over aandacht te klagen en de vele vogelaars die van de vogel komen genieten en de vele fotografen die hun plaatje komen maken zullen kwaadwillenden voorlopig wel op afstand houden.

Zo een notenkraker, kan die ook in Almere opduiken? Jazekerwel. Ze zijn verzot op hazelnoten en die struiken zijn volop in Almere aangeplant. In de laatste decennia is het aantal waarnemingen in Flevoland echter zeer beperkt, de vogel uit 2001-2002 aan de elzenlaan in Zeewolde was één van de weinige vogels. In 1968 vond echter een grote invasie plaats met honderden vogels over heel Nederland. Het kan dus wel. Wie ontdekt de eerste notenkraker van Almere? En nee, stuur nu niet foto’s door met de verkeerde notenkraker. De vogel, daar gaat het ons, vogelaars, om!

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Spoorzoeken naar een wesp

Langs mijn forensenroute is een plekkie waarvan ik steeds denk, daar moet ik eens halthouden en goed gaan kijken. De oever staat hier vol met wolfspoot en harig wilgenroosje, gelardeerd met wat verse opslag van populier. Voldoende variatie om wat leuke insecten te vinden. Deze middag voeg ik maar eens de daad bij het woord.

De wolfspoot staat “volop” te bloeien met zijn kleine kransjes van wit-roze bloempjes, voldoende om diverse vliegjes aan te trekken. Ik zie bloemvliegen en de groenglanzende Neomyia cornicina. Ook jaagt hier de gewone wesp op kleine insecten. Mijn oog valt verder op een bladmijn in het wolfspootblad. Het vraatpatroon duidt op de bladmineervlieg Phytomyza lycopi. Het is inmiddels de tweede vindplaats van dit zeldzame vliegje in Almere. Vanwege de wespen, laat ik de wolfspoot maar even voor wat het is en ik richt mijn aandacht op de populieren.

Het gebeurt niet vaak dat je verse populierenblad en jonge twijgen zo fraai kan onderzoeken. Meestal zijn die buiten de reikwijdte van mijn – toch best wel – lange armen. De bladeren zijn rijk aan de bladmijnen van de eenstipslakkenspoormot. De rups van dit piepkleine motje vreet zeer oppervlakkig onder het bladoppervlakte, waardoor een zilverig-glimmend paadje ontstaat. Alsof een slak over het blad is gekropen. Verder tref ik de lange en slanke vraatgang van de algemene populierenmineermot. Een ander blad laat een wat onregelmatige vraatvlek zien, van de onderkant is het bladmateriaal weggevreten. Als ik het blad vastpak voel ik bij de bladsteel een ruwheid die direct mijn aandacht trekt.

Op een lengte van 1-2 centimeter zijn kleine bobbeltjes te zien die bij nadere inspectie bultjes met putjes zijn. Hier heeft een insect op een regelmatige afstand 7-10 eitjes aan weerszijde van de bladsteel gelegd en de eitjes hebben op hun beurt de steel aangezet tot het maken van de kleine bultjes. De putjes wijzen erop dat de rupsjes al uitgekropen zijn. Dit is het werk van de bladwesp Cladius grandis. De larfjes zijn gewoon om gezamenlijk na uitkomen over de onderzijde van het blad te trekken. Op een gegeven moment gaan ze naast elkaar aan het blad vreten. Het gezamenlijk optrekken doen ze vast niet omdat het zo gezellig is. Op die manier lijken ze één groot organisme en dat zou wel eens belagers kunnen afschrikken. De larven kan ik echter niet vinden. Heeft een hongerige mees de truc doorzien en zich aan de smakelijke hapjes vergrepen? Gelukkig hebben we de sporen nog, want de soort was nog niet eerder in Flevoland (en Almere) aangetroffen.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Cetti door de winter

Tijdens de pittige kou half maart vroeg ik mij op twitter af wat dat met de cetti’s zanger zou doen. cetti’s zangers zijn immers insecteneters. De meeste insecteneters ontvluchten onze winters en vliegen naar het zuiden. Enkele soorten schakelen over op zaden (mezen bijvoorbeeld), maar de cetti’s zanger blijft bij zijn dieet en bij zijn broedgebied.

Zo een halve eeuw geleden was de soort in Nederland uitermate zeldzaam. De eerste waarneming dateert van 1968 maar al vrij snel (1973) werden ook enkele broedgevallen vastgesteld. Een aantal strenge winters tussen 1979-1986 veegde de kleine populatie echter weer van de kaart. Het duurde tot 2005 eer de soort weer vaste grond onder de voeten kreeg. De Zuid-Hollandse eilanden en de Biesbosch vormden het bruggenhoofd van waaruit andere landsdelen, waaronder Flevoland, gekoloniseerd werd. Tien jaar later, in 2015, werd de populatie op zo een 1000 paar geschat, maar zal mogelijk na het vorig broedseizoen op het dubbele kunnen liggen.

Tja, en dan afgelopen winter. Je kan het winters weer op verschillende manieren typeren. Een sneeuwrijke winter is wat anders dan een vorst-winter, en een lange periode vorst is weer wat anders dan een kwakkelwinter met enkele vorstgolfjes. Toch is het iedere winter weer afwachten wat er in het voorjaar overblijft van de cetti-populatie. Mogelijk dat sneeuwbedekking de belangrijkste factor voor de zangertjes is. In de winter zijn immers de meeste insecten, spinnen en ander klein grut vooral te vinden in de strooisellaag. Afgelopen winter heeft het wel gesneeuwd in Almere maar niet zo erg dat ook in het cetti-biotoop (rietland en rietruigte) deze voorraadkast geheel was afgesloten.

Hoopvol gestemd, was ik gisteren voor een klusje op de vogelringplek. Tot mijn vreugde hoorde ik maar liefst van drie kanten de zang van de cetti zanger. De winter heeft ze dus niet de das omgedaan. We zijn natuurlijk razend benieuwd of de groei van de laatste jaren verder voortgezet wordt. Het is aanlokkelijk om de opmars te koppelen aan de klimaatverandering. Er zijn immers meer vogelsoorten die noordwaarts lijken op te rukken.

Ton Eggenhuizen


1 reactie

Motmug

Mijn zoon en ik zijn op insectenjacht in de tuin. Mijn oog valt op een klein beestje op de kersenboom. Is het nou een mugje of een motje? Snel maar even in een leefpotje vangen ter nadere bestudering. De vorm doet direct aan een zogenaamde motmug denken, maar die zijn doorgaans grijs van tint. Het wordt snel duidelijk dat dit een bijzonder beestje is. Het is zeker een motmug, maar behoort niet tot de gewone soorten. Het is de Trychomyia urbica die in Nederland als zeldzaam te boek staat.

De eerste Trychomyia urbica van Nederland werd op 1 juli 1930 gevonden en rust in de collectie van Naturalis in Leiden. Vervolgens was het heel erg lang stil en werd de tweede pas op 29 juli 2016 gefotografeerd in Noord-Groningen. De derde waarneming in Nederland (en dus de eerste in Flevoland) was dus zo maar in mijn eigen achtertuin! Naast de oranjebruine tint is ook de beadering van de vleugel kenmerkend voor deze soort.

De vraag is gerechtvaardigd of deze motmug werkelijk zo zeldzaam is. Van de motmuggen komen zo een kleine 60 soorten in Nederland voor en gelden als lastig te determineren. Er wordt dus simpelweg ook niet veel naar gekeken. De bruine kleur van T. urbica is echter wel een weggevertje voor determinatie. Dat de soort ook echt zeldzaam is, wordt daarmee wel aannemelijker. Er zijn een aantal motmuggen die in tegenstelling tot mijn motmugje heel algemeen zijn en ook vaak in huis worden gezien. Eén daarvan is Clogmia albipunctata, die zelfs een wereldwijde verspreiding heeft.

Motmuggen steken niet. Maar er zit wel een luchtje aan veel soorten. Ze leggen hun eitjes op natte plekjes met organische stoffen. Zo een plek is het afvoerputje van ons aanrecht. Over het traject van eitje tot mug doen ze één tot drie weken. Ook het mugje doet zich te goed aan het aangekoekte materiaal in onze afvoerputjes. In theorie kunnen ze dus bacteriën verspreiden. Of dat ook geldt voor T. urbica is niet te zeggen. Het motmugje hebben we het voordeel van de twijfel gegeven en weer bij de kersenboom losgelaten.

Ton Eggenhuizen


4 reacties

Krakeend in Flevoland

krakmanDe voorlopige gegevens van de nieuwe SOVON Vogelatlas zijn duidelijk, in bijna alle atlasblokken (5×5 km) in Flevoland komt de Krakeend als broedvogel voor. In een aantal gebieden lijkt een achteruitgang zichtbaar (Oostvaardersplassen) maar elders zit de soort in de lift.

We zien de Krakeend inderdaad best wel vaak, ook in de steden. Maar wordt er ook (succesvol) gebroed? Ik heb vorig jaar in kleine kring navraag gedaan of iemand ooit krakeenden met kleine of halfwas jongen in de stad heeft gezien. Ik had er nooit bewust op gelet, maar kon het mij in ieder geval niet herinneren. Dit geluid hoorde ik toen ook van anderen. Toevallig zag een vogelmaatje enkele weken later een krakeend met kleine jongen in Lelystad en zelf trof ik een vrouwtje met vijf jongen in het Muzenpark Almere.

De Krakeend is een nauwe verwant van de Wilde eend. Deze laatste is recent als broedvogel flink in aantal achteruit gegaan (30% achteruitgang sinds 1990). De achteruitgang van de Wilde eend vindt vermoedelijk zijn oorsprong in een slechte overleving van de kleine jongen. Onduidelijk is of dit een voedselprobleem is of een andere bedreiging. Jonge eenden eten in de eerste weken voornamelijk insecten en andere ongewervelden. Pas na 2-3 weken schakelen zij over op een vegetarisch menu. De Krakeend lijkt in tegenstelling tot de Wilde eend juist toe te nemen. Maar is de toename een gevolg van lokale productie of zijn het vogels van elders die in Flevoland een nieuw onderkomen zoeken?

Naast voedsel wordt ook geopperd dat gebiedsinrichting (kades met steile oevers) een probleem zou kunnen zijn. Ook Nijlgans wordt genoemd als oorzaak, maar het zou net zo goed een effect kunnen zijn van een betere ecologische kwaliteit van het water met veel roofvissen. Klimaatverandering en jachtdruk zijn ook genoemd. Geen enkele verklaring lijkt afdoende om gelijktijdig de achteruitgang van de wilde eend en de toename van krakeend te verklaren.

Vragen, vragen vragen. Bij deze een oproep om te helpen deze vragen te beantwoorden. Adopteer een stuk wetering of sloot en noteer daar iedere familie wilde eend of krakeend (vrouwtje met jongen). Probeer de families in de opgroeifase te volgen. Op deze wijze is een vinger te krijgen achter het broedsucces en de mechanismen achter de populatieontwikkelingen. Meedoen? Voer al je waarnemingen van eendenfamilies in op waarneming.nl met zo veel mogelijk details.

Ton Eggenhuizen


2 reacties

Muggenrook

CAM04938Het lijkt wel of de berm in de brand staat. Grote pluimen stijgen op uit de wegkanten op de Gooimeerdijk. Op de fiets is het even geen pretje. Muggen in haar, ogen, oren en mond. Maar voor de zwaluwen is het feest, tientallen boeren- en gierzwaluwen vliegen met de bek open door de zwermen en pikken zo een wel erg makkelijk maaltje dansmuggen op.

Het zijn inderdaad dansmuggen, ook wel vedermuggen genaamd. De naam vedermug komt van de pluimachtige voelsprieten (vandaar ook de wetenschappelijke naam Chironomus plumosus) en het dansen is niets anders dan een bruidsdans. Het zijn voornamelijk mannetjes in de zwerm en hun pluimen zijn hun gehoororgaan. Als zich een vrouwtje in de zwerm waagt, herkennen de hitsige mannen haar aan haar iets andere geluid. Er ontstaat een wedren tussen de mannen die allemaal de genen willen doorgeven aan een nieuwe generatie.

Als een vrouwtje eenmaal is bevrucht dan legt ze haar eitjes in een gelei-achtige streng in vlak en stilstaand opwarmend water. De dijkvoet met water tussen het stortsteen is dus ideaal biotoop en daarom zien we de “rookpluimen“ ook vooral langs de dijken van Flevoland. Uit deze eitjes komen larfjes die na enige tijd rood worden. Dit zijn ook de wurmpjes die als vissenvoer worden verkocht. Gedurende de zomer ontstaan verschillende generatiegolven.

De dansmug is geen steekmug. Sterker nog, gedurende het volwassen muggenstadium eten ze helemaal niet. Het is vooral bij warm en zonnig weer dat de dansmug vliegt, dat is vervolgens ook weer een verschil met de (meest algemene) steekmuggen. Die vliegen vooral in het donker, vroege ochtend en soms overdag in de schaduw. Maar wellicht ben ik ze nu aan het ziften. Voor menigeen is een mug gewoon een mug.
De rookpluimen zijn in het verleden wel aanleiding geweest om alarm te slaan. Als de brandweer ter plaatse kwam, zag men alleen de muggen. Inmiddels is het algemeen bekend dat waar rook is, nog geen vuur hoeft te zijn.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Almeerse Cetti’s zanger

cetti's“Zet-tie, zet-tie, zet-tietetietetie” klinkt het luid en scherp uit het wilgenstruweel. Direct roep ik: Cetti’s zanger. Altijd leuk om zo een zeldzame zangvogel te horen! Je zou haast denken dat de Cetti’s zanger zijn naam te danken heeft aan zijn zang (Zet-tie, Cetti, net als koekoek en tjiftjaf). De naam is echter geen onomatopee maar verwijst naar de achttiende-eeuwse jezuïet en natuuronderzoeker Francesco Cetti.

In de vogelboekjes zal je de Cetti’s zanger vinden bij de rietzanger-achtigen, maar daar is het wel een vreemde eend in de bijt. Onze rietzangers zijn allemaal langeafstand-trekkers, herkenbaar aan de lange puntige vleugels. De Cetti is echter geen globetrotter, iets wat al duidelijk wordt als je de korte ronde vleugeltjes ziet. Wel deelt het voor een belangrijk deel het leefgebied (riet en rietruigte) en voedsel (de daarin levende insecten en andere ongewervelden) met een aantal rietzanger-soorten.

Insecten en winter zijn twee begrippen die moeilijk samen gaan (behalve in de winter die we nu beleven, natuurlijk). Vandaar dat de Cetti alleen overleeft in gebieden met milde winters. Pas eind jaren zestig werd de eerste Cetti’s zanger in Nederland waargenomen. Vrij snel namen de aantallen toe om vervolgens rond 1980 weer in te storten. Sinds de eeuwwisseling is Cetti echt met een opmerkelijke opmars bezig. Met name in de Zuidhollandse en Zeeuwse Delta gaat het goed met inmiddels meer dan 700 paar. Buiten die zuidwesthoek is de vogel veel zeldzamer. In Flevoland zijn de laatste jaren twee tot drie territoria vastgesteld.

Gelukkig blaast Almere haar partijtje daarin mee. In 2010 ontdekte collega Renze een vogel in de verbindingszone bij Almere-de Vaart die vervolgens maanden aanwezig is gebleven. Ook in de jaren daarna werd de luide roep gehoord en we weten ook zeker dat hier dezelfde vogel verantwoordelijk voor was. In oktober 2010 werd de vogel namelijk gevangen en van een ringetje voorzien. Sindsdien vangen we hem ieder jaar wel een keertje terug. Ook dit jaar was de vogel van de partij. Maar het was niet de enige vogel die we in 2015 konden registreren.

Naast dit mannetje wisten we drie verschillende volwassen vrouwtjes te ringen. Uit de conditie van het eerste vrouwtje werd duidelijk dat zij een nestje met eieren verzorgde. Mogelijk dat ook het tweede vrouwtje in de buurt heeft gebroed. Later in het jaar werden nog eens een aantal net vliegvlugge jongen geringd. Hiermee werd voor het eerst in Flevoland een (succesvol) broedgeval bewezen. Daarnaast waren ook langdurig vogels bij de Knardijk (Lelystad) en de Kamperhoek (Dronten) aanwezig. Het lijkt er dus op dat hij ook in Flevoland een blijvertje wordt. Zeker als de winters zo blijven. En dat is meteen ook de keerzijde van de aanwezigheid van deze vrolijke fluiter, het toont aan dat het klimaat echt wel verandert.

Ton Eggenhuizen