Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Onverwacht zorgzaam

De beste weg van huis naar kantoor is een omweg. Ik ben namelijk op zoek naar een bijzondere familie en daarvoor fiets ik via de Kruidenwijk. Een familie nijlganzen is namelijk voor het laatst gezien bij de Wisselweg aan de Oostkant van deze wijk. Nu hebben we wel vaker families nijlganzen in de stad, maar deze familie is een omweg wel waard. Het is namelijk een pleeggezin.

Op 29 april zag ik bij het Manifestatieveld voor het eerst deze familie: een trots en waakzaam paartje nijlgans met zes heel kleine jongen. De pulletjes waren hooguit twee dagen oud. Vijf daarvan waren nijlgansjonkies met het kenmerkende zwartwit gevlekte kleed, eentje was echter wat anders. Een egale geelgrijze donsballetje was een jonge grauwe gans! Het was overduidelijk, dit pleegkind kreeg dezelfde zorgzame behandeling van de ouders als ze hun eigen jongen gaven.

De vraag is gerechtvaardigd of dit pleegkind via natuurlijke weg is ontstaan. Die natuurlijke weg zou zijn dat een grauwe gans zelf een ei in het nijlganzennest heeft gedeponeerd. Een andere optie is dat een persoon een grauwe ganzenei in het nijlganzennest heeft gelegd. We zullen het vermoedelijk nooit weten. Vaak zijn nijlganzennesten op een hogere positie te vinden (knotwilg, op een gebouw of een roofvogelnest) en grauwe ganzen doorgaans in de begroeiing op de grond. Maar met “vaak” en “doorgaans” is de werkelijkheid wel aangegeven. De natuurlijke weg is dus zeker wel denkbaar. Zouden de nijlganzen deze pleegzorg volhouden of op enig moment de “fout” inzien?

Dat is precies de reden dat ik op gezette tijden de familie opzoek. Daarbij viel het mij op dat ze niet bijster plaatstrouw zijn. Ze gebruiken zeker anderhalve kilometer watergang. Daarbij worden ze ook hier en daar door knobbelzwanen op de huid worden gezeten. De zwanen blijken niet gediend van acht grasgrazende ganzensnavels in hun territorium. Ondanks de kostbare kroost blijkt dit paartje zelfs helemaal niet zo agressief als vaak wordt beweerd. De reputatie van alles ontziende agressievelingen hebben ze ooit aangesmeerd gekregen omdat ze in overbevolkte vijvers met siereenden zich inderdaad weleens vergrepen aan een jong van een andere soort. Maar dat zijn onnatuurlijke omstandigheden. Omstandigheden waarin onnatuurlijk gedrag voor de hand ligt. Het blijkt keer op keer dat in een natuurlijke setting dergelijk gedrag niet wordt vertoond.

De fietstocht door Kruidenwijk levert niets op. Ik fiets door de Staatsliedenwijk en uiteindelijk door Stedenwijk alwaar ik de familie weer tref. Op nog geen honderd meter als waar ik ze twee maanden eerder voor het eerst zag. En de familie is nog compleet. Vijf grote nijlgansjongen, klaar om op de wieken te gaan, twee waakzame ouders en één grauwe ganzenjong ligt er tevreden uitbuikend tussen.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


Een reactie plaatsen

Waarom houden die ganzen zich niet aan ons beleid?

helpt-lekker......Nederland is ganzenland bij uitstek. Waterrijk en liggend op de 0 ºC januari isotherm maakt van ons land een geschikt overwinteringsgebied. Door de gemiddelde wintertemperatuur is Nederland de meest nabijgelegen mogelijkheid voor Arctische ganzen om te overwinteren. Maar er is meer dan ganzen in de winter.

Vroeger was de wereld nog overzichtelijk. Je had alleen ganzen in de winter. Tegenwoordig hebben we jaarrond ganzen in Nederland. En dat zorgt voor problemen. Bij het faunabeleid wordt nu onderscheid gemaakt tussen “zomerganzen” en “winterganzen”. Helaas voegt de natuur zich slecht naar het beleid dat in Den Haag en op provinciehuizen wordt gemaakt.

Neem nu de grauwe gans. Deze grote grijsbruine gans – de stamvader van onze witte boerenganzen – wordt jaarrond in Nederland waargenomen. Het zijn echter niet altijd de zelfde individuen die we zien. Onze eigen broedvogels zijn ruwweg al in te delen in drie groepen: de vogels die hier jaarrond verblijven, de trekvogels die in Spanje overwinteren en de vogels die ’s winters in Zeeland en België zitten. Daarnaast zitten in de winter noordelijke vogels in ons land. De Zuidzweedse groep komt hier na de broedtijd ruien (zomer) om in de nazomer weer terug te vliegen. Pas als de winter invalt, zakken deze vogels weer af naar het zuiden. Waar trek je nu de grens tussen “zomergans” en “wintergans”?

Ook het verhaal van de brandgans is complex. Vroeger broedde deze soort alleen in het hoge noorden. Tegenwoordig broedt de soort zelfs in Nederland. Uit ringonderzoek weten we dat deze vogels in latere jaren als broedvogel kunnen opduiken in Rusland. Bovendien blijven de wintergasten steeds langer in Nederland. Aan de buitenkant kan je niet zien of een brandgans hier of in het noorden gaat broeden. Dus ook hier de vraag: waar trek je de grens tussen “zomergans” en “wintergans”?

Omdat we een internationale verantwoordelijkheid hebben voor trekvogels én overlast wordt ervaren is nu het kunstmatige onderscheid tussen zomer- en winterganzen gemaakt. Voor de “zomervogels” wordt maar even voor het gemak – en dus ten onrechte – aangenomen dat deze niet trekken en hier jaarrond verblijven.

Als we de verantwoordelijkheid serieus nemen, dan moeten we bedenken dat de (verst weg broedende) vogels er bij aankomst in Nederland duizenden kilometers op hebben zitten. Ze hebben dan enkele weken nodig om bij te tanken. Vervolgens breken de echte wintermaanden aan. Ook dan worden de reserves weer aangesproken. Het op peil houden van de lichaamsfuncties bij een afname van beschikbaar voedsel vergt veel van de vogels. Daarna moet weer worden opgevet voor de voorjaarstrek, bovendien moeten de vogels in een goede conditie in het broedgebied aankomen. Al met al een “winterperiode” van vier en als het tegen zit vijf maanden!

Toch gaan er stemmen op om de winterperiode beleidsmatig terug te brengen naar twee of drie maanden. Vanzelfsprekend wordt daarmee de zomerperiode verlengt, een periode waarin de regels voor het verjagen en afschot minder streng zijn. In de winter is het verjagen primair gericht op het wégjagen van de vogels. Daar mag beperkt wat ondersteunend afschot bij plaats vinden (en de vogels dus niet naar percelen lokken om ze vervolgens te schieten!). En nu maar hopen dat de provincies de natuur leidend laat zijn voor beleidskeuzes.

Ton Eggenhuizen


1 reactie

De “Nieuwste” wildernis.

grauwe-gansSinds de Oostvaarderplassen als natuurreservaat is bestempeld, weten we ook hoe de vogelaantallen zich ontwikkelden. De meeste moerasvogels lieten twee pieken zien. Iedere soort piekt echter weer op een ander moment. De twee pieken zijn wel gekoppeld aan twee droogteperiodes. De eerste droogval trad op bij het ontstaan van de polder en de tweede 25 jaar geleden. Als we de beheerhistorie erop na slaan, zien we dat het gebied toen weer tijdelijk werd drooggelegd. Dit maal niet om een industrieterrein te ontwikkelen, maar puur als natuurgerichte maatregel.

Droogval en weer onder water zetten levert een opeenvolging van moerasstadia op. En ieder stadium heeft zijn eigen vogelbevolking. De stelling is dus nu, dat een eenmalige droogval van een paar jaar en weer onder water zetten, dezelfde ontwikkelingen zullen geven die we in het verleden ook zagen. Deze maatregel benadert de natuurlijke dynamiek van laaglandmoerassen. Ik vergelijk daarom het gebied vaak met een rivierdelta. Met dien verstande dat het op een aantal cruciale punten mankeert. Ten eerste mist het de dynamiek van een rivier en kust. Verder is het gebied eenvormig en ten derde is de verbinding met de omgeving beperkt. Het ís geen volledig natuurlijk systeem, maar dat kan je met beheer wel nabootsen. Daarvoor moet je inzicht in de ecologische en abiotische processen hebben, en je moet durven keuzes te maken. En daarbij moeten we het heikele punt van de grote grazers niet buiten de discussie willen houden.

De grote grazers zijn ooit geïntroduceerd als ontbrekende schakel binnen het moeras-en-graslandschap. Voor het moeras is het van belang dat grauwe ganzen daar de jonge rietscheuten eten, zodat het niet dichtgroeit, verlandt en moerasbos wordt. Die ganzenvraat treedt op als de vogels in het moeras gaan ruien. Na de rui zoeken ze weer het grasland op, maar dat moet dan nog wel geschikt zijn. Een zomerperiode zonder ganzenvraat zorgt ervoor dat het gras zo verschrikkelijk hoog staat, dat ganzen er ook niets meer te zoeken hebben. Grote grazers houden nu het grasland in het reservaat edurende de ruiperiode kort genoeg, zodat ganzen daarna weer een gedekte tafel krijgen. Op deze wijze wordt ook de landbouwschade in de omgeving beperkt. Deze rol van grote grazers is indirect van cruciaal belang voor het beheer van het rietland. De vraag is echter gerechtvaardigd of die gedekte ganzentafel wel zo groot moet zijn. Met andere woorden, hoeveel ganzen heb je voor het rietbeheer nodig, en hoeveel grasland heb je vervolgens nodig om dat aantal ganzen te herbergen?

Terug naar de delta: een delta kenmerkt zich door een veelheid aan eilanden. Isolatie, grootte en hoogteligging bepalen of een populatie van grote grazers zich op een eiland kan handhaven. In een eilandenrijke delta zal het ene eiland een grote populatie grazers hebben (met grote graasdruk), andere eilanden geen enkele grazer en weer een derde categorie waar af en toe grote grazers komen. Dergelijke verschillen in begrazingsdruk kan je nabootsen door gebieden (tijdelijk) uit te rasteren. Door het raster na – zeg – vijf jaar te verschuiven zodat een nieuw deel in het raster komt, een deel weer voor de grazers beschikbaar komt, en een derde deel nog langer kan verruigen, ontstaat een variatie die ook een variatie aan diersoorten kan herbergen. En als je het verplaatsen vlak voor de winter doet, biedt je ook goede foerageermogelijkheden aan.

Naast de waterpeildynamiek en maatregelen gericht op begrazingsdruk, zou je ook aan verbindingen moeten werken. Daarom is het doodzonde dat het Oostvaarderswold van de kaart is geveegd. Of er ooit nog een verbinding komt is onduidelijk, maar mogelijk dat het Oosterwold (het stadsdeel dat Almere en Zeewolde gaan aanleggen) een rol kan vervullen.

Successen behaald in het verleden, bieden geen garantie voor de toekomst. In die zin is het ook riskant om alle kaarten te zetten op de droogval van het moeras. Dat heeft in het verleden twee keer goed uitgepakt, maar welke garantie is er dat we een “drie-op-één-rij” krijgen? Ten opzichte van de voorgaande periodes van droogval is veel veranderd. Ten eerste al de toename van grote grazers, maar ook bodemrijping, transitie van ontginningslandbouw naar reguliere agrarische industrie in de omgeving en de groei van stedelijke gebieden (met infrastuctuur) zorgen ervoor dat je niet zomaar de successen uit het verleden kan herhalen.

Uiteraard speelt in deze discussie ook onze perceptie mee over wat natuur of wildernis is. De reacties kan ik wel van te voren bedenken. “Kunstmatig”, “tuinieren” en “bloempot” zullen veel gebruikte termen zijn. Maar daarbij stellen we ons eigen natuurbeeld steeds centraal en ieder heeft weer een ander beeld. Welk natuurbeeld moet dan worden nagestreefd? Ik voel er meer voor om geschikte condities te scheppen en dan de plant- en diersoorten te laten bepalen of daarmee een hoge biodiversiteit wordt behaald.

Ton Eggenhuizen


1 reactie

Ganzen, ganzen en nog eens ganzen

grauwe gansDe film de Nieuwe Wildernis heeft de Oostvaardersplassen bij vele mensen bekend gemaakt. Mensen die de Oostvaardersplassen bezoeken, zullen echter niet eerst de grote grazers zien, maar vast en zeker de enorme aantallen ganzen. Het zijn nu vooral kolganzen, brandganzen en grauwe ganzen die het gebied gebruiken als slaap- en foerageergebied. De laatsten vervullen zelfs een cruciale rol in het gebied.

De grauwe gans is van oudsher een soort die in onze streken broedt en overwintert. Als broedvogel was de soort echter vrijwel uitgestorven in de eerste helft van de vorige eeuw. Met de komst van de uitgestrekte rietvelden in de nieuwe Flevopolders kon de populatie weer groeien. De soort nam exponentieel toe, maar nu lijkt het plafond wel in zicht. Momenteel broeden er in Nederland 25-30.000 paartjes.

Het dieet van de grauwe gans is plantaardig. In de winter en voorjaar worden grassen en oogstafval gegeten. In de zomermaanden ruien de vogels al hun vliegveren en zijn dus tijdelijk vleugellam. Ze zoeken dan de veilige moerassen op en eten daar vooral riet. Grote groepen ganzen zorgen ervoor dat het riet weer in oppervlakte afneemt. Daardoor wordt voorkomen dat het gebied verruigt en verbost. De grauwe gans blijkt een zeer effectieve natuurbeheerder!

Eenmaal klaar met ruien, zoeken de vogels weer de sappige graslanden op, maar de boeren in de omgeving zitten daar niet op te wachten. De natuurbeheerder is blij met de gans, de boer ziet hem liever vertrekken. Het is om deze reden dat de Oostvaardersplassen in 1983 zijn verrijkt met graslanden aan de zuidrand. Deze gronden zijn uiteindelijk niet in pacht uitgegeven aan boeren, maar bij het reservaat getrokken.

Maar deze graslanden moeten ook worden beheerd. Als de ganzen in het rietmoeras zitten, dreigt tegelijkertijd het grasland te verruigen. En daar houden de ganzen niet van. Op de tafel gedekt te houden, is eerst jongvee ingeschaard en later tussen 1983 en 1992 zijn heckrunderen, konikpaarden en edelherten geïntroduceerd. De kleine aantallen groeiden voorspoedig tot het huidige gezamenlijke aantal van ca 3000 stuks (voorjaarsstand).

Zowel de aantallen van de ganzen en de grazers zijn onderwerp van fel debat. Ganzen veroorzaken ook landbouwschade en het lijden van de grote grazers is menigeen een doorn in het oog. Maar als we dit even parkeren en vooral kijken naar de rol die de gans samen met de grazer als beheerder speelt, kan eerst een heel andere discussie worden gevoerd. De vraag is namelijk gerechtvaardigd, hoeveel ganzen nodig zijn voor het beheer van de rietlanden en hoeveel grazers vervolgens nodig zijn om de graslanden voor die ganzenaantallen geschikt te houden.

Het lijkt me duidelijk dat het rietland ook met minder ganzen goed kan worden beheerd, en dat voor die lagere aantallen ganzen ook minder grasland (en dus minder grazers) nodig zijn. Zou deze redeneerlijn niet een oplossing kunnen zijn om het hierboven geparkeerde debat vlot te trekken?

Ton Eggenhuizen


3 reacties

Lelijk eendje?

knobbelgansWie kent niet het verhaal van het lelijk eendje dat later tot een mooie zwaan uitgroeit? Het verhaal lijkt biologisch onwaarschijnlijk, omdat een nest eendeneieren  al vol genoeg is en een groot zwanenei er niet makkelijk bij past.  Toch is iets vergelijkbaars nu op het Weerwater te zien.

In Almere doen we al vele jaren onderzoek naar zwanen waarbij we alle nesten in kaart brengen en het wel en wee volgen. Zo voer vorige week Henk Koffijberg, mijn maatje in de Zwanenwerkgroep Flevoland, voor de derde keer met de kano bij Watersportcentrum Haddock om een van de Almeerse zwanennesten te controleren. Op 13 april lagen er twee kleine eieren in het nest. Op 1 mei broedde het vrouwtje op 6 grote en drie kleine eieren.  Zwanen broeden gemiddeld 36 dagen. Een maand geleden was het nest dus compleet en volgens onze rekenmodellen moest het nest op uitkomen staan. Omdat het broeden pas start als het legsel compleet is, komen alle eieren op hetzelfde moment uit. Kleine eieren zien we overigens wel vaker op zwanennesten en normaal gesproken worden die gehouden voor onbevruchte probeersels of misbaksels. Deze eieren blijven dan achter in het nest.

Henk belde mij opgewonden vanuit de boot op. Het zwanenpaar zwom met drie kleine jonkies rond. De jonkies waren niet wittig of grijzig zoals zwanenjongen eruit horen te zien. Nee, ze waren geelgroenig, het waren ganzenjongen! Dit betekent dat de kleine eieren geen zwanenmisbaksels waren maar bevruchte ganzeneieren. Een ganzenei komt al na 28 dagen uit, dus het was niet vreemd dat de ganzen al rondzwommen en de zwaneneieren nog niet uitgekomen waren. Wat zou het vrouwtje gaan doen? Ik ben meteen in de auto gesprongen om het tafereel met  eigen ogen te aanschouwen. Het regende inmiddels ietwat, het was niet verwonderlijk dat het vrouwtje weer terug op het nest was. Met de vleugels iets gespreid was het duidelijk dat zij pas uitgekomen jongen aan het koesteren was. Toen het weer droog werd spreidde ze haar vleugels verder en het eerste gansje werd zichtbaar.

Het was duidelijk dat de zwaan in tweestrijd was. Het leek net alsof ze de veren poetste, maar die handeling werd maar halfslachtig uitgevoerd. Dit gedrag wordt overspronggedrag genoemd en is een uitlaatklep. Ze kan niet kiezen tussen twee opties: blijven broeden of met de eerste jongen op pad gaan. Toen het zonnetje doorbrak ging ze toch met de drie ganzenjongen op pad. Naar nu blijkt, heeft ze haar eigen eieren nu definitief verlaten.

Wat zal er van de gansjes terecht komen? Groeien ze op tot een spreekwoordelijke domme gans of voelen ze zich later zo mooi als een sierlijke zwaan? We zullen de vogels zeer nauwgezet volgen. Als de jongen volgroeid zijn worden ze geringd, want door de dieren te ringen kunnen we ze ook in volgende jaren herkennen en volgen. Vooralsnog is al  een jong gesneuveld; vermoedelijk in de gulzige bek van een snoek gezwommen. We hopen dat met de twee overblijvers het verhaal verder is af te schrijven. Wordt vervolgd

Op de regionale tv:
http://www.omroepflevoland.nl/Nieuws/102607/almere-zwanen-voeden-gansjes-op


Een reactie plaatsen

Ganzenvlucht

grauwe-gans-vliegHet is een januari-ochtend en hoog over Almere vliegen grote formaties ganzen luid roepend naar het zuidwesten. Een beeld dat voor mij net zo bij de winter hoort als sneeuw, schaatsen en erwtensoep. Maar we kunnen nu nauwelijks van een winter spreken. Kondigen deze vluchten toch het naderen van een koudeperiode aan?

De beste overwinteringsplek voor een gans is het gebied waar voldoende te eten is, maar die wel zo dicht mogelijk bij het broedgebied ligt. Dat betekent dat ganzen (net als kieviten en tal van andere soorten) zich in de winter rond de vorstgrens ophouden. Gaat het vriezen dan vliegen de vogels naar het zuiden, om weer naar het noorden te vliegen zodra het kwik weer boven nul komt. Dat lijkt verspilde moeite, maar een retourtje Friesland-Zeeland is een fractie van de totale vlucht die de vogels naar Siberië moeten opbrengen.

Naast voedsel (voornamelijk eiwitrijk gras en oogstresten) is ook open water van groot belang om veilig te kunnen slapen. Nederland is van oudsher ganzenland, omdat het veel grote wateren heeft (grote meren, rivieren, delta) en op de 0 graden januari-isotherm ligt. Door ons hoog-productieve landbouwpraktijk, vinden de vogels zelfs in januari nog eiwitrijk gras. Deze landbouw is de belangrijkste motor geweest achter de groeiende ganzenpopulaties.

Terug naar de ganzenformaties; toen ik een klein jongetje was vertelde mijn vader dat de ganzen wegvluchten voor de vorst, en dat je dat kon zien aan de wijze waarop ze vlogen: in een grote V. Ik was toen nog niet zo slim om te vragen of ze dan in een D vlogen bij invallende dooi, en of ze in Duitsland dan misschien in een F vlogen. De V-formatie is ook niet bedoeld om voor ons een weersvoorspelling in de lucht te schrijven. Het is simpelweg voordeliger om in de slipstream van een vogel schuin voor je te vliegen.

De vluchten die we nu veelvuldig zien, zijn ook helemaal geen aanwijzing voor opkomende kou. Het zijn vogels die in de Oostvaardersplassen slapen en in de Gooi/Eemvallei en in Waterland foerageren. Dat zijn voedselvluchtafstanden die vogelonderzoekers vroeger voor onwaarschijnlijk hielden. Kennelijk is de nachtelijke veiligheid in onze plassen optimaal, alsook het voedsel in Waterland en rond de Eem. Dat is dus wel een iets langere vlucht waard.

Het is een januari-avond en boven Almere vliegen de ganzen weer naar het noordoosten. Het babbelend geblaf van de brandgans, het hoge gekef van de kolgans, het ganzengegak van de grauwe gans, het zijn de duizendtallen van deze soorten die de Oostvaardersplassen in de winter bevolken.