Eerder schreef ik al over de steen des aanstoots van veel Oostvaardersplassen-watchers, het hek. Maar vergeet even het hek, vergeet zelfs even de grote grazers. Laten we even op een andere manier naar het gebied kijken, onder de vegetatie. Wat zien we daar? Vette dikke zeeklei. En waar vinden we doorgaans zeeklei? Precies, aan de kust. En hoe komt die daar? Jazeker, die is daar door rivieren en getijdewerking afgezet.
Kortom, voordat wij Nederland bedijkten waren zeekleigebieden superdynamisch. Die dynamiek zit nog een heel klein beetje in de Oostvaardersplassen, als het hard waait, bijvoorbeeld. Bij westerwind stuwt het water op naar het oosten en komt het water in de badkuip scheef te staan. Dat zorgt voor droogval in het westen en overspoeling van het rietland in het oosten. Verder zit er wat dynamiek door regenval en verdamping. Maar die dynamiek haalt het niet bij die van getijden en de periodieke overstromingen door rivieren. Zo een dynamiek zorgt voor een gevarieerd landschap met kleine en grote eilanden met afkalving en aanslibbing, duinen en donken. Sommige eilanden zijn te klein voor een duurzame populatie van grazers, daar verruigt de boel. Andere eilanden zijn wel groot genoeg en daar kunnen kuddes ontstaan. En als het echt koud wordt, kunnen de grazers over het ijs naar de eilandjes waar nog wel ruigte is.
Niet het hek, maar de dijk is dus de sleutel. Die getijdedynamiek en overstromingen zijn in de Oostvaardersplassen natuurlijk niet meer mogelijk. Je zou de Oostvaardersdijk kunnen verleggen, maar dan verdwijnt het moeras onder enkele meters water. Dat zou slechts het vergroten van het Markermeer opleveren. Maar wellicht kunnen we wel de effecten van die dynamiek nabootsen. Nu kan een konik of heck bij wijze van spreken van het Almeerse naar het Lelystadse hek lopen. Het is een eenvormige vlakte zonder noemenswaardige hindernissen. Je zou “hek-eilanden” kunnen maken. Enclaves van één tot drie vierkante kilometer waar de grazers niet meer in kunnen. Doe je dat na de winter dan is de populatie op zijn kleinst en zal de aanwas door het geringere oppervlakte graasgronden minder fors groeien. Na verloop van jaren, bijvoorbeeld bij een strenge winter kan het hek worden verplaatst. Het verruigde deel komt beschikbaar voor de hongerige kudde en wordt door het oppervlakte niet gemonopoliseerd wat wel bij hooibalen gebeurt.
Het kale land kan vervolgens weer in een hek worden gezet, en in het nieuw behekte gebied kan de vegetatie weer zijn gang gaan. Als je dat afwisselen met verschillende tijdspannes uitvoert, krijg je behekt gebied van een paar jaar oud, en van hogere leeftijd. Dat levert verschillen in vegetatietypen op met verschillende natuurgemeenschappen. Je houdt nog steeds de grazers, die het gras in de zomer kort houden voor de ganzen die uit het moeras komen na de vleugelrui. Kortom, de noodzakelijke rietbegrazing voor het moeras, een hooggevarieerd droog deel en altijd een wintervoorraad voor de grazers als het weer eens elfstedenwintert.
Kunstmatig? Ja! Maar dat is de dijk ook, nog meer dan het hek. En het levert ook nog wat moois op. Is het gebied groot genoeg voor dit soort fratsen? Wellicht wel, maar mogelijk heb je meer ruimte nodig. Maar ook daar is een oplossing voor. Als we nou een verbinding maken van de Oostvaardersplassen, dwars door de polder naar het Horsterwold bij Zeewolde en verder naar de Veluwe en we noemen dat het Oostvaarderswold. Mooi idee toch?
Ton Eggenhuizen