Het is weer zover, in Europa zijn weer diverse pluimveebedrijven getroffen door vogelgriep H5N8. De wilde vogels worden weer aangewezen als bron van de ellende. Hoe zit dat precies?
Eerst even wat over de ziekteverwekker. Vogelgriep wordt overgedragen door een virus. De weinig prozaïsche naam luidt: Aviaire Influenzavirus (AI) waarbij ‘aviair’ verwijst naar vogels en ‘influenza’ naar griep. Van dit virus zijn er twee typen: het weinig ziekmakende “laag-pathogene” (LP) en het gevaarlijke “hoog-pathogene” (HP) virus. Kortom, we kennen nu LPAI en HPAI. En wat zijn dan die H’s en N’s met nummertjes?
Het virus kunnen we omschrijven als een steng erfelijk materiaal (DNA) ingepakt in een eiwitmanteltje. Het manteltje bestaat uit twee typen eiwitten: het type hemaglutinine (H) en neuraminase (N). Eiwitten zijn ingewikkelde moleculen en kunnen daardoor ook meerdere verschijningsvormen aannemen. Van de H zijn nu 18 typen bekend en van de N 11 typen. In principe zijn alle combinaties mogelijk. Omdat met H en de N de mantel beschreven wordt en de mate van ziekte-effect vooral door de DNA-kern wordt veroorzaakt, heb je dus zowel Laag-pathogene als Hoog-pathogene H-N-combinaties.
Een virus is geen cel met kern en celorgaantjes. Je kan stellen dat het op zichzelf niet leeft. Het virus dringt een cel van een gastheer in en zet die cel aan tot het veelvuldig kopiëren van het virus-DNA. Bij dat kopieren kunnen foutjes (mutaties) ontstaan en zo een fout kan van een LPAI een HPAI maken. De gastheer kan tijdens de besmetting er ziek van worden (HPAI) of het ongemerkt dragen en verspreiden (LPAI). Ook wij mensen zijn onwetend van allerlei in ons lijf levende onschadelijke virussen. Wilde watervogels zijn met regelmaat drager van laag-pathogene virussen. De virussen verspreiden zich makkelijk omdat deze vogels vaak tijdens de trek en in de winter dicht bij elkaar zitten. De LPAI’s blijven daarbij onder de radar omdat de gastheer niet ziek wordt. Zelden zien we binnen een wilde populatie deze mutatie van LPAI naar HPAI.
Dat ligt anders bij pluimveebedrijven. Door de kleine ruimte, de vele dieren en de hogere temperatuur is de overlevingskans van het virus in een kippenstal veel groter. De omstandigheden voor een mutatie naar HPAI zijn daar extreem gunstig. Eenmaal een LPAI in de stal en de kans op HPAI gezien de vele malen dat er gekopieerd wordt is extreem groot.
Hoewel de hele cyclus nog niet volledig wordt begrepen, blijkt nu uit divers onderzoek dat wilde vogels – als drager van LPAI’s – weldegelijk het LP-virus over grote afstanden kunnen verspreiden. Pluimveebedrijven in de buurt van watervogelrijke gebieden lopen dan de kans het virus binnen te krijgen. Het komt dus in de eerste plaats aan op het nemen van goede hygiënische maatregelen als de boer zijn stal ingaat. Maar er zijn toch wel gevallen van wilde vogels met het hoog-pathogene virus?
Dat klopt. Maar in veel gevallen bleken de wilde vogels het te krijgen doordat het HPAI weer uit een besmette stal de natuur in is gesleept. Zo zijn er diverse gevallen bekend van zieke wilde vogels die op met kippenmest behandelde akkers hun voedsel hadden gezocht.
Ton Eggenhuizen