Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Schorpioen in Almere

Langzaam loop ik over het pad naar de Lepelaarplassen in Almere met het oog gericht op de bladeren en stengels van de dichte bramen-berm. Op de door de zon beschenen stukjes zijn allerhande insecten te vinden. Juffertjes, langpootmuggen en vuurkevers geven extra kleur aan het heldergroene blad. Ook een vervaarlijk uitziend insect trekt mijn aandacht. Het opgeheven achterlijf doet sterk denken aan de staart van een schorpioen. Maar schorpioenen hebben geen vleugels en dit beestje wel. Het is de schorpioenvlieg.

De staart is geen gevaarlijk wapen maar een grijpinstrument. Met de staart wordt een vrouwtje vastgehouden om te paren. Dat klinkt ook wel wreed, maar het mannetje is best hoffelijk. Na de paring spuugt het mannetje een bruine vloeistof op de paarplek, die vervolgens door het vrouwtje wordt opgepeuzeld. Zo krijgt zij extra voedingsstoffen binnen die zij gebruikt voor het leggen van eitjes. Ook de lange snuit van de schorpioenvlieg draagt wellicht bij aan het gevaarlijk imago. Maar de vlieg kan ons niet bijten en niet steken. De lange snuit wordt gebruikt om dode insecten te nuttigen en verder zijn ze verzot op de zoete stof die luizen uitscheiden. Het zogenaamde honingdauw waar mieren ook liefhebber van zijn.

Je kan het nauwelijks voorstellen als je ze op foto naast elkaar ziet, maar de schorpioenvlieg wordt soms aangezien voor een tijgermug. Deze mug komt uit Azië en zou ziekten kunnen verspreiden. Zo worden gele koorts, dengue, Zika en westnijlkoorts in verband gebracht met de tijgermug. Met recht een beestje om alert op te zijn. Vandaar ook de ophef en persuitingen als ergens tijgermuggen zijn gezien. De aangewakkerde angst voor de mug leidt er soms toe dat onbedoeld de schorpioenvlieg de rekening krijgt toegeschoven. Angst is een slechte raadgever.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


2 reacties

Toon me je voedsel en ik zeg waar je jaagt

IMG_20160317_124224055_HDRSlechtvalken hebben geen tafelmanieren. Prooiresten die ze niet verorberen laten ze gewoon rondslingeren. In de regel zijn dat resten van middelgrote vogels (maatje “postduif”). Een plek waar slechtvalken graag zitten ligt dan ook bezaaid met vogelonderdelen. Het Almeers paartje waarover ik al eerder berichtte is niet anders. De goten langs de gevel van het WTC geven zo een mooi inkijkje in het dieet. Deze prooiresten die ik vorige week aantrof laten zich indelen in drie categorieën.

Op de eerste plaats zijn daar de stadsvogels. Kennelijk jaagt de slechtvalk ook in de directe omgeving van de rustplaats. Zo werden resten van postduif, kauw en zanglijster gevonden en deze zullen niet van ver zijn aangedragen. De gevangen groenling zal mogelijk een over de stad trekkende vogel geweest zijn. De laatste weken trekt deze vinkensoort in aanzienlijk aantal door. Een tweede categorie zijn de vogels van de open vlakten, zoals die te vinden zijn in de Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen. De vier goudplevieren, drie kieviten, drie kokmeeuwen, wintertaling en kemphaan zullen vast uit die gebieden komen.

De derde categorie is de meest verbazingwekkende. Ik vond maar liefst elf houtsnippen, drie waterhoenen en een waterral. Dit zijn allemaal soorten die zich overdag moeilijk laten zien en zeker voor een slechtvalk dan onbejaagbaar zijn. Deze soorten trekken ’s nachts en het kan niet anders dan dat de slechtvalk deze in het donker vangt. De trekpiek van deze drie soorten ligt in de maanden oktober-november. Gezien de ingedroogde staat lagen deze prooien er ook al een tijdje.

Het is een betrekkelijk nieuw fenomeen, nachtelijk jagende slechtvalken. En het is minder vreemd dan je in eerste instantie zou denken. Een nachtelijk trekkende houtsnip of ral wordt aangetrokken door felle verlichting zoals boven de stad en zeker ook boven het kassengebied. Als die vogel zijn trekweg wil vervolgen, komt die echter weer in het donker terecht. Eenmaal gewend aan de verlichting is het pikkedonker invliegen eng. Veel nachttrekkers gaan dan rondjes vliegen en raken als het ware gevangen in de lichtkoepel. Goed aangelicht rondjes vliegend en steeds moeier wordend, dan vorm je wel een steeds makkelijker wordende prooi.

Vogels slapen minder diep dan wij. Sterker nog, vogels slapen een groot deel van de tijd maar half. Met één oog open, houden ze de wacht. Het open oog correspondeert met de tegenoverliggende hersenhelft. Dus met het linkeroog geopend, is de rechter hersenhelft actief. De slaapperiode wordt om en om met de linkerhelft en de rechterhelft doorgebracht. Als het rechteroog een houtsnip ziet, wordt ook de rechter hersenhelft van de valk wakker gemaakt en is de houtsnip het haasje.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Vogeltrek, Oost west, thuis best?

waterpiep-caucEen beeld dat bij oktober hoort: vogeltrek! Enorme aantallen ontvluchten de barre noordelijke streken om te overwinteren in warme streken. De kampioen is de noordse stern die makkelijk tienduizenden kilometers vliegt tussen de Arctische (juni- augustus: 24 uur daglicht!) en de Antarctische zomer (november-maart: ook 24 uur daglicht).

Toch vliegen niet alle vogels van noord naar zuid. In Europa is de gemiddelde trekrichting tussen noordoost en zuidwest. Bovendien zijn er ook enkele soorten die een koers vliegen die daar haaks op staat. Deze vogels ontvluchten niet de barre noordelijke winter, maar die van hooggebergten van Centraal Europa. Het bekendste voorbeeld is de waterpieper. Deze soort, verwant aan onze graspieper, broed in de Europese hooggebergten en de dichtstbijzijnde broedgebieden liggen in Zuid-Duitsland. Tijdens de winter valt hier voor een waterpieper niets te halen. De vogels trekken dan naar een gebied waar ze wel kunnen overwinteren. Voor een groot deel zijn dat de lage landen ten noordwesten van het broedgebied. Favoriet zijn de uiterwaarden in het rivierenland en de moerassen van laag Nederland.

De naam waterpieper is dus ontleent aan het overwinteringsgebied en heeft niets met het broedgebied van doen. Het is dan niet verwonderlijk dat onze oosterburen de vogel Bergpieper noemen. De waterpieper is overigens zeer nauw verwant aan de oeverpieper, nog niet eens heel lang geleden werden deze twee soorten als één soort gezien. De verschillen tussen de oever- en waterpieper zijn subtiel. Het handigste kenmerk is het overwinteringsgebied, omdat oeverpiepers vrijwel uitsluitend op rotsige kusten (maar ook stenige pieren en dammen) zitten. Sterker nog, in Flevoland worden oeverpiepers ook af en toe gezien, maar dan alleen buitendijks op de stenige dijken. Waterpiepers kunnen daar vlakbij zitten, maar dan juist binnendijks!

In Flevoland is de waterpieper een redelijk algemene overwinteraar. In de natte graslanden van de Lepelaarplassen, het Kromslootpark en de Oostvaardersplassen worden soms tientallen vogels gezien. Als de vogels opvliegen laten ze een kenmerkend slepend “swiest – swiest” horen. Als ze weer gaan zitten vallen ze geheel weg tegen de bruinige stoppels van riet en ruigte.

Ton Eggenhuizen