Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Luisvlieg II

Een maand geleden stonden we nog onder een buizerdnest om de nestjongen te ringen. Nu staan we bij de oeverzwaluwkolonie in het Pampushout. En weer is ons doel om vogels te ringen. Met het jaarlijks ringen en terugvangen van de oeverzwaluwen houden we een vinger aan de populatie-pols en kan berekend worden wat de overleving van de volwassen zwaluwen is. Door van jaar op jaar de vogels de volgen, zijn we in staat om vroegtijdig aan te geven waarom de stand van de vogels toe- dan wel afneemt. Kennis die aan de basis staat van gerichte bescherming.

Oeverzwaluwen hebben een broedplek die ze met heel weinig andere Europese broedvogels delen. Soms broedt er weleens een bijeneter in een oeverzwaluwkolonie, maar dan heb je het wel gehad met vogels die in zandwanden tunnels graven en daarin hun jongen groot brengen. Deze bijzondere nestplaats en daarmee de isolatie van andere vogels heeft geleid tot de evolutie van twee bijzondere beestjes. De meest in het oog springende is de oeverzwaluwteek waarover ik al eerder berichtte. Vooral de jonge vogels kunnen er veel last van hebben, maar gelukkig valt het dit jaar mee.

De tweede soort is de oeverzwaluwluisvlieg. Die zien we minder vaak. Wellicht in de eerste plaats omdat ze zich beter schuilhouden dan de volgezogen teken die we tussen de kopveren kunnen zien uitsteken. Deze avond waagt er eentje zich uit het verenpak van zijn gastheer en na wat gedoe krijg ik hem te pakken; snel in een bewaarpotje om straks eens uitgebreid te bekijken. Als de vogels zijn geringd en losgelaten is de vlieg aan de beurt. Hij ziet er op het oog inderdaad heel anders uit dat de luisvlieg die ik een maand geleden bij het buizerdjong wist te vangen. Waar de eerdere luisvlieg brede vleugels heeft, heeft het beestje van vanavond juist heel smalle vleugels. Met deze gereduceerde vleugels kan de vlieg niet vliegen.

Een vlieg die niet kan vliegen, dat klinkt vreemd. De vlieg komt doorgaans ook niet veel verder dan een oeverzwaluwwand en zijn rondvliegende bewoners. Deze soort heeft ervoor gekozen om niet te investeren in vliegvermogen, maar in trouw zijn aan zijn gastheer. Gedurende het zwaluwbroedseizoen doen de vliegen zich tegoed aan het gastheerbloed en planten ze zich voort. In het najaar gaan de meeste in de kolonie in winterslaap, in afwachting van de eerste zwaluw die weer de zomer aankondigt. Oeverzwaluwen zijn trouw aan het type broedplaats maar niet aan de specifieke kolonie. Op basis van het ringonderzoek dat ook bij andere kolonies wordt uitgevoerd, weten we dat broedvogels zelfs binnen één jaar wel in twee of drie verschillende kolonies een broedpoging kunnen ondernemen. Bij zulke verhuizingen, verhuizen de oeverzwaluwluisvliegen gewoon mee, en zo ontstaat niet in iedere kolonie een eigen luisvliegensoort.

Advertentie


2 reacties

Luisvlieg

De eerste twee weken van juni is het roofvogelringtijd. Deze avond doen we de laatste nesten. We staan aan een laan midden in de polder dus veel last van muggen hebben we hier niet. Toch word ik belaagd door insecten. Eentje kruipt in mijn haar en met een snelle beweging heb ik hem te pakken. Ja hoor, het is een luisvlieg. Zoiets dacht ik al.

Vogelonderzoekers zijn vrijwel allemaal bekend met deze vlieg. Als ze een vogel vangen voor ringonderzoek, komt er vaak wel eentje onder de veertjes vandaan, kennelijk om te bezien wat er met zijn gastheer aan de hand is. Soms pogen ze dan de overstap te maken en duiken in het haar of de kleren van de onderzoeker. Omdat een mensenhuid veel dikker is dan een vogelhuid kan het insect verder weinig uitrichten en zal snel weer een overstap willen wagen. Er is een verhaal van een vogelringer die bij thuiskomst ongemerkt de vlieg liet overspringen op zijn huisgenoot. Die middag ging de huisgenoot naar een feestje en daar bleek de vlieg ook diverse feestgangers met een bezoek te vereren. De huisgenoot had snel door wat er aan de hand was, maar heeft de overige feestgangers maar niet verteld wat voor beestje het was.

De luisvlieg lijkt wel een platgeslagen vorm van de kamervlieg. Breed op de poten, een plat lijf en brede aanliggende vleugels, hij is makkelijk vijf keer zo breed als hoog. Deze bouw maakt hem prima in staat om tussen de vogelveren of zoogdierharen weg te kruipen. In Nederland komen ongeveer tien verschillende soorten voor, een deel is gespecialiseerd op vogels en een deel op zoogdieren zoals schapen, herten en paarden. Het exemplaar dat ik nu weet te vangen geef ik voorlopig de naam Ornithomya avicularia om de simpele reden dat dit de meest algemene soort is.

Het zijn hardnekkige diertjes. Eenmaal in je haar, of erger nog je mouw, en je hebt minuten werk aan het wegvangen van het kruipsel. Gelukkig ben ik net bij de kapper geweest en heb ik er nu niet veel moeite mee. Maar nu ik hem tussen mijn vingers heb, kom ik voor de keuze wat ermee te doen. Terugstoppen bij de vogel is wellicht het meest effectief. Maar ja, het zijn stekende insecten en wellicht is het buizerdjong blij dat hij ervan af is. Als ik hem echter loslaat, vliegt hij weer naar de vogel of mijn mouw in. Dat schiet niet op en indachtig het feit dat het ook een van de schaarse soorten kan zijn besluit ik hem maar te verzamelen. Ik heb altijd een vliegenpotje onder handbereik en daar belandt het insect dan ook vrij rap in. Op deze wijze kan het beestje nog een bijdrage leveren aan de wetenschap.

Ton Eggenhuizen