Tijdens een wandeling in het stadshart van Almere valt mijn oog op een klein plantje tussen bestrating en muur. Het verse groene klimopachtige blaadje en het paars met gele bloempje maken determinatie makkelijk. Het is de muurleeuwenbek (Cymbalaria muralis). Het is geen inheems kruid. Dit rotsplantje komt van origine voor in Midden- en Zuid-Europa. Van nature heeft een rotsplant natuurlijk weinig te zoeken in onze klei- en veengebieden. Maar sinds we steden bouwen, hebben we de mogelijkheden fors verruimd.
De plant doet het ook redelijk goed als bodembedekker en is ruim voorhanden in het tuincentrumassortiment. Het kan razendsnel groeien met lange dunne uitlopers die zelf weer kunnen wortelen. Naast deze ongeslachtelijke voortplanting heeft het ook een bijzondere geslachtelijke voortplanting. De bloempjes zijn eerst heliotroof. Ze richten de monding naar de zon. Met het glijden van de zon langs de hemel, draait ook het bloempje mee. Op die wijze valt het bloempje goed op bij langs vliegende insecten. Hommels moeten diep in de bloem tasten naar de nectar en dragen onwetend het stuifmeel naar de volgende bloem. Als de bloem eenmaal is bevrucht gebeurt er iets bijzonders, het wend het aangezicht – schijnbaar beschaamd – van de zon af.
En natuurlijk schaamt de plant zich niet, het is niets meer dan een heel slimme truc om het zaad op een goede bodem te laten vallen. Door de bloem van de zon af te wenden, buigt deze juist naar de muur of rotswand en daarmee naar een potentiele nieuwe groeiplek. Van heliotroof naar heliofoob, een bijzondere wending! Door de buiging krijgt het bloemsteeltje iets van een gebogen arm. De wetenschappelijke naam (Cymbalaria) is daar ook van afgeleid: het lijkt op de arm van een trommelslager. De meeste zaden zijn zo klein dat ze uit de zaaddoos vallen. Maar één is zo groot dat hij in de zaaddoos blijft hangen en door de plant in de muur wordt gedrukt.
Eén plant met drie verschillende verspreidingswijzen; niet gek voor een muurbloempje, nietwaar?
Ton Eggenhuizen