Dat moet een braamsluiper zijn. Dit grijs met witte zangvogeltje is familie van de grasmus en is in Nederland een redelijk algemene broedvogel. SOVON – de Nederlandse organisatie die de vogelstand in kaart brengt – schat het aantal broedvogels op 13-20.000 paar. In mei is de ratelende zang te horen: tsjeh-stjeh-tsjeh-tsjeh. Het lijkt op een startend motortje waarvan de olie op raakt. Het broedbiotoop bestaat uit doornstruwelen zoals braam en meidoorn.
Onze braamsluipers overwinteren in tropisch Afrika. Maar het is niet uitgesloten om midden in de winter de braamsluiper in een nieuwbouwwijk aan te treffen. In enkele steden in Nederland proberen exemplaren nu de winter door te komen. Almere heeft nog niet zijn winterse braamsluiper, maar het kan dus wel!
De vraag onder de vogelaars is nu of deze winterse braamsluipers dezelfde vogels zijn die in het voorjaar in de haag zitten te ratelen. Daar lijkt het namelijk niet op. De wintervogeltjes vertonen subtiele verschillen met onze broedvogels. Deze verschillen lijken te wijzen op een herkomst uit het verre oosten. Het betreft ondermeer de tekening op de staart, en kleur van kruin en rug en een iets ander gevormd vleugeltje. Deze oosterlingen worden Humes braamsluiper genoemd (ook wel woestijnbraamsluiper of vale braamsluiper). Lange tijd werden ze als ondersoort beschouwd van onze braamsluiper, maar er gaan stemmen op om de Humes tot echte soort te promoveren.
Ook de Humes braamsluiper overwintert normaal gesproken in Afrika. Enkele vogels hebben echter een programmeerfoutje in de navigatie en in plaats van een zuidwestelijke koers, kiezen ze voor het noordwesten. Aangezien de steden warmer zijn dan het omliggende land, en er in tuinen altijd wel wat te vinden is, worden de vogels dan in tuinen opgemerkt. Ondanks de vele potentiële waarnemers, worden ze toch maar erg weinig gezien. Momenteel zit een vogel in Culemborgse tuin en een tweede in Groningen.
Om het allemaal nog ingewikkelder te maken, het is niet uit te sluiten dat af en toe onze eigen braamsluiper een overwinteringspoging doet in eigen land. Voor zekerheid over de identiteit moet je eigenlijk de vogel in de hand hebben. Dan is het subtiele verschil in vleugelvorm goed te beoordelen en kan eventueel DNA-materiaal worden verzameld (een veertje of poepje). Pas dan kan definitief iets over de identiteit van de vogel worden gezegd. Met al deze kennis en benodigde technieken is het vogeltjeskijken wel een specialistische hobby aan het worden. Het moge duidelijk zijn, de ornithologie is het stadium van “sijzen-en-drijfsijzen” wel voorbij.
Mocht komende weken dit grijs met wit vogeltje door de tuin hippen, ik kom graag even kijken.
Ton Eggenhuizen