Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Plakker met een luchtje

IMG_yllplvHoe ruikt een vlinder? Niet met zijn neus, maar met zijn “voelsprieten”. Omdat vlinders die sprieten niet gebruiken om te voelen noemen vlindermensen het antennes. De antennes zijn vaak draadvormig. Bij enkele soorten zoals de plakker (Limantria dispar) zijn het indrukwekkende veervormige organen.

Wat heeft een vlinder dan te ruiken? Wellicht denk je het eerst aan geurige nectarrijke bloemen. Maar belangrijker is nog, dat ze partners kunnen ruiken. Het zijn de mannetjes die met veervormige antennes zijn uitgerust. De vrouwtjes scheiden geurstoffen af (feromonen) die het mannetje op kilometers afstand kan ruiken. Aangezien de plakker als vlinder niet eet, zijn de antennes dus geheel gericht op het opvangen van dat feromoon-signaal. Door de veervorm ontstaat een enorm oppervlak zodat ook de zwakste signalen worden opgepikt.

En inderdaad, een plakkervlinder eet niet. Je zal hem dus niet zien bij bloemen om nectar op te slurpen. De mond is geheel gedegenereerd. Als rups bunkert hij zoveel energie dat hij kan verpoppen naar vlinder, en vervolgens voor het vliegen (mannetje) en eileg (vrouwtje).

Het vrouwtje vliegt bijna nooit. Zitten en stinken is het devies. Nadat een mannetje haar gevonden heeft en met haar heeft gepaard legt ze eitjes. Die dekt ze vervolgens af met een laag haren die ze van haar achterlijf schraapt. In het voorjaar komen de rupsjes uit het ei. Ze zijn dan nog zo klein en licht dat ze gemakkelijk door de wind verspreid kunnen worden. Hangend aan een spinseldraad wachten ze op een briesje. Door de draad te laten groeien worden ze meegevoerd naar bomen kilometers verderop.

Het is een effectieve verspreidingswijze, aangezien de soort in de bosbouw soms als plaag wordt gezien. Met name eik kan het zwaar van de vraatzucht van de rupsen te verduren hebben. Dit bleek ook in Amerika toen de soort in de negentiende eeuw werd ingevoerd en ontsnapte. Omdat weinig inheemse diersoorten de plakker kende werd hij zonder vijanden makkelijk een plaag. Het invoeren was overigens met de beste bedoelingen. De plakker is familie van de zijderups en de plakkerrupsen zijn veel minder kieskeurig. De hoop was gevestigd op een goedkoop alternatief voor het dure zijde. Voor Amerika is de plakker echter een vlinder met een luchtje gebleken.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


Een reactie plaatsen

Plaagvorming en de “struggle for life”

Wat een mooie tuinplant lijkt, kan uitgroeien tot een plaag. Het bekendste Almeerse voorbeeld is de Kaukasus- of Reuzenberenklauw. Ooit als decoratieve plant geïntroduceerd, overwoekert deze plant nu veel gebieden.

De Reuzenberenklauw is een schoolvoorbeeld van een soort die buiten zijn normale verspreidingsgebied niet de belemmeringen tegenkomt die de soort “thuis” wel ontmoet. Plant- en diersoorten zijn namelijk altijd is gevecht met andere soorten. Het is dit gevecht dat er voor zorgt dat in natuurlijke situaties een enkele soort nooit de overhand zal krijgen. Dit gevecht wordt op vele vlakken gevoerd. Eén daarvan is de chemische wedloop. Een plant probeert vraat tegen te gaan door stoffen aan te maken waar een insect niet tegen kan. Het insect past zich aan door tolerantie te ontwikkelen tegen de aangemaakte stof, waarna de plant het stofje zal moeten aanpassen om de tolerantie weer te omzeilen. Ook planten doen dit onderling maar dan via de wortels.

Tijdens enkele bezoeken aan Georgië heb ik de berenklauw meermalen in zijn natuurlijke Kaukasische omgeving gezien (zie foto). Nooit zag ik meer dan tien planten bij elkaar staan. Dat doet vermoeden dat hier inderdaad deze mechanismen spelen. Het lijkt simpel om dan op zoek te gaan naar “dat ene insectje” dat de reuzenberenklauw eronder kan houden en die dan in het Kromslootpark los te laten. De kans dat dat zinloos is, of juist weer andere problemen oplevert, is echter groter dan de kans dat het middel helpt. Misschien is het wachten op een inheemse soort die in de “strijd om het bestaan” de Reuzenberenklauw weer weet terug te dringen.