Langs mijn forensenroute is een plekkie waarvan ik steeds denk, daar moet ik eens halthouden en goed gaan kijken. De oever staat hier vol met wolfspoot en harig wilgenroosje, gelardeerd met wat verse opslag van populier. Voldoende variatie om wat leuke insecten te vinden. Deze middag voeg ik maar eens de daad bij het woord.
De wolfspoot staat “volop” te bloeien met zijn kleine kransjes van wit-roze bloempjes, voldoende om diverse vliegjes aan te trekken. Ik zie bloemvliegen en de groenglanzende Neomyia cornicina. Ook jaagt hier de gewone wesp op kleine insecten. Mijn oog valt verder op een bladmijn in het wolfspootblad. Het vraatpatroon duidt op de bladmineervlieg Phytomyza lycopi. Het is inmiddels de tweede vindplaats van dit zeldzame vliegje in Almere. Vanwege de wespen, laat ik de wolfspoot maar even voor wat het is en ik richt mijn aandacht op de populieren.
Het gebeurt niet vaak dat je verse populierenblad en jonge twijgen zo fraai kan onderzoeken. Meestal zijn die buiten de reikwijdte van mijn – toch best wel – lange armen. De bladeren zijn rijk aan de bladmijnen van de eenstipslakkenspoormot. De rups van dit piepkleine motje vreet zeer oppervlakkig onder het bladoppervlakte, waardoor een zilverig-glimmend paadje ontstaat. Alsof een slak over het blad is gekropen. Verder tref ik de lange en slanke vraatgang van de algemene populierenmineermot. Een ander blad laat een wat onregelmatige vraatvlek zien, van de onderkant is het bladmateriaal weggevreten. Als ik het blad vastpak voel ik bij de bladsteel een ruwheid die direct mijn aandacht trekt.
Op een lengte van 1-2 centimeter zijn kleine bobbeltjes te zien die bij nadere inspectie bultjes met putjes zijn. Hier heeft een insect op een regelmatige afstand 7-10 eitjes aan weerszijde van de bladsteel gelegd en de eitjes hebben op hun beurt de steel aangezet tot het maken van de kleine bultjes. De putjes wijzen erop dat de rupsjes al uitgekropen zijn. Dit is het werk van de bladwesp Cladius grandis. De larfjes zijn gewoon om gezamenlijk na uitkomen over de onderzijde van het blad te trekken. Op een gegeven moment gaan ze naast elkaar aan het blad vreten. Het gezamenlijk optrekken doen ze vast niet omdat het zo gezellig is. Op die manier lijken ze één groot organisme en dat zou wel eens belagers kunnen afschrikken. De larven kan ik echter niet vinden. Heeft een hongerige mees de truc doorzien en zich aan de smakelijke hapjes vergrepen? Gelukkig hebben we de sporen nog, want de soort was nog niet eerder in Flevoland (en Almere) aangetroffen.
Ton Eggenhuizen