Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


4 reacties

Krakeend in Flevoland

krakmanDe voorlopige gegevens van de nieuwe SOVON Vogelatlas zijn duidelijk, in bijna alle atlasblokken (5×5 km) in Flevoland komt de Krakeend als broedvogel voor. In een aantal gebieden lijkt een achteruitgang zichtbaar (Oostvaardersplassen) maar elders zit de soort in de lift.

We zien de Krakeend inderdaad best wel vaak, ook in de steden. Maar wordt er ook (succesvol) gebroed? Ik heb vorig jaar in kleine kring navraag gedaan of iemand ooit krakeenden met kleine of halfwas jongen in de stad heeft gezien. Ik had er nooit bewust op gelet, maar kon het mij in ieder geval niet herinneren. Dit geluid hoorde ik toen ook van anderen. Toevallig zag een vogelmaatje enkele weken later een krakeend met kleine jongen in Lelystad en zelf trof ik een vrouwtje met vijf jongen in het Muzenpark Almere.

De Krakeend is een nauwe verwant van de Wilde eend. Deze laatste is recent als broedvogel flink in aantal achteruit gegaan (30% achteruitgang sinds 1990). De achteruitgang van de Wilde eend vindt vermoedelijk zijn oorsprong in een slechte overleving van de kleine jongen. Onduidelijk is of dit een voedselprobleem is of een andere bedreiging. Jonge eenden eten in de eerste weken voornamelijk insecten en andere ongewervelden. Pas na 2-3 weken schakelen zij over op een vegetarisch menu. De Krakeend lijkt in tegenstelling tot de Wilde eend juist toe te nemen. Maar is de toename een gevolg van lokale productie of zijn het vogels van elders die in Flevoland een nieuw onderkomen zoeken?

Naast voedsel wordt ook geopperd dat gebiedsinrichting (kades met steile oevers) een probleem zou kunnen zijn. Ook Nijlgans wordt genoemd als oorzaak, maar het zou net zo goed een effect kunnen zijn van een betere ecologische kwaliteit van het water met veel roofvissen. Klimaatverandering en jachtdruk zijn ook genoemd. Geen enkele verklaring lijkt afdoende om gelijktijdig de achteruitgang van de wilde eend en de toename van krakeend te verklaren.

Vragen, vragen vragen. Bij deze een oproep om te helpen deze vragen te beantwoorden. Adopteer een stuk wetering of sloot en noteer daar iedere familie wilde eend of krakeend (vrouwtje met jongen). Probeer de families in de opgroeifase te volgen. Op deze wijze is een vinger te krijgen achter het broedsucces en de mechanismen achter de populatieontwikkelingen. Meedoen? Voer al je waarnemingen van eendenfamilies in op waarneming.nl met zo veel mogelijk details.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


1 reactie

Eksterplaag

kop-eksterIk val maar meteen met de deur in huis: eksters roven merelnesten. En mussennesten, en jonge koolmeesjes. Er zijn maar weinig vogelsoorten die zo een slechte reputatie hebben als de ekster. Met zoveel eksters in de stad, kan het niet anders dan dat de merels daar onder leiden, toch?

Meten is weten en daarom worden al tientallen jaren de vogels in Nederland geteld. Zien we in die tellingen ook dat de ekster toeneemt en de zangvogels af? En leveren die tellingen daarmee het bewijs van een groot effect van eksters op de zangvogelpopulatie? Dat is wellicht te simpel. Een waargenomen afname van de ene soort hoeft niet het gevolg te zijn van de toename van een ander. Met andere woorden, is het verband wel causaal? Mooi voorbeeld: je kan de aantallen in Nederland broedende ooievaars in een grafiek zetten met het aantal geboortes van de mensen (1900-1980). Sinds de Ooievaar afneemt (vanaf de jaren ’60) neemt ook het aantal geboortes af! Maar – en dat hoef ik u eigenlijk niet te vertellen, toch – het zijn niet de ooievaars die het aantal geboortes onder de Nederlanders bepalen. Het is de “welvaart” die zorgde dat de ooievaarpopulatie afnam en diezelfde welvaart die zorgde voor kleinere gezinnen.

En dan de tellingen. De landelijke trend van de ekster is eigenlijk al jaren stabiel (bron: SOVON) en die van de merel groeiend. Koolmees? Groeiend. Huismus? Afname. Als we inzoomen op de steden zien we een ander beeld. De ekster neemt daar toe. Maar ook de huismus neemt (weer) toe, de aantallen koolmees zijn stabiel en de merel laat een (matige) afname zien. Zo eenduidig is dat dus allemaal niet. Als de ekster verantwoordelijk is voor die afname van merels, waarom dan niet voor die andere soorten? En waarom zien we dat dan alleen in de stad?

Een merel kan drie legsels per jaar produceren met elk gemiddeld vier eieren. Als alles groot komt levert dat in één jaar tijd 12 jongen op. Met een gemiddelde leeftijd van 5 jaar is dat 70 jongen voor dat ene paar. En als al die jongen ook weer jongen produceren wordt wel duidelijk dat de aantallen de pan uit vliegen. Aan het eind van het tweede jaar zijn dat al 100 vogels en in jaar 7 anderhalf miljoen merels in de straat. Denk eens even in wat die driekwart miljoen zingende merelmannen in de straat met onze nachtrust zou doen! Tuurlijk loopt dat zo een vaart niet. Ze leggen zo veel eieren omdat er ook veel sneuvelen. Uit het nest gevallen jonkies zijn prooi voor egels, er sneuvelen vogels in het verkeer, sperwers verorberen merels en dus ook die ekster. En vlak vooral de huiskatten niet uit.

Het is zelden zo dat een roofdier de stand van zijn prooi bepaald. In veel gevallen is het eerder andersom. Bij de weinig kieskeurige ekster werkt dat nog weer anders. Als er veel merels zijn, is het voor een ekster erg makkelijk om de nesten te vinden. Maar als de merelnesten schaars worden, gaat hij echt geen tijd steken in die laatste nestjes. In die tijd heeft hij zo veel andere prooien gevonden (spinnen, kadavers, muizen) dat zijn maag al lang gevuld is. Andere vraag: zou de merelstand profiteren van het beperken van de eksterstand? Waarschijnlijk niet. Er zijn zoveel meer kapers op de kust die met alle liefde de potentiële eksterprooien voor hun rekening nemen.

Terug naar de stadsvogeltellingen dan. Als we de stadsvogelbalans opmaken, zijn het vooral de struweel en struikvogels die het slecht doen (winterkoning, heggenmus, merel, roodborst). De vogels die het meer moeten hebben van de open omgeving (kauw, huismus, ekster) doen het goed. En net als met de welvaart-ooievaars lijkt hier een andere verklaring meer voor de hand. Zou – het is misschien een gek idee hoor – de tuinvertegeling geen belangrijke factor kunnen zijn?

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Spreeuwen in het rood

spreeuw-manWoensdagmiddag – lunchtijd. De bakker op het Almeerse Stationsplein doet weer goede zaken en de bankjes zitten vol. Tussen de voeten scharrelen duiven, mussen en spreeuwen hun kostje bij elkaar. Dit eens zo vertrouwde beeld is de laatste jaren drastisch veranderd.

Sinds juni 2009 loop ik iedere woensdag een “duivenrondje”. Tijdens dit lunchloopje door het stadshart tel ik alle stadsvogels. Ik ben dit onderzoek aan de stadsduivenpopulatie gestart om het effect van de geplaatste duiventillen te volgen. Gelukkig heb ik van meet af aan ook alle andere vogels geteld: spreeuw, mus, kraai, ekster, meeuwen. Want meten is weten (en gissen is missen).

Uit de telling blijkt dat alle echte stadsvogels langzaamaan in aantal afnemen. De spreeuw doet het van deze soorten het slechtst (zie grafiek). Waar ik in 2009 nog vaak 10 spreeuwen tegenkwam, moet ik nu moeite doen om er ééntje te vinden. Deze achteruitgang is niet alleen in Almere aan de gang.

Sinds eind jaren zeventig wordt de achteruitgang al opgemerkt. De Nederlandse broedpopulatie nam in 1984-2012 gemiddeld met 4% per jaar af. Daardoor is nog maar 40% over van de populatie uit de jaren tachtig. Reden om de soort op de Rode Lijst te plaatsen. Nederland is daarin niet uniek. De hele West-Europese broedpopulatie is gehalveerd.

Het lijkt vreemd dat zo een cultuurvolger het slecht doet. Deze achteruitgang is dan ook nog onvoldoende begrepen. Het is echter onwaarschijnlijk dat het aantal broedplaatsen in deze periode is afgenomen. Daarmee is de voedselsituatie de meest voor de hand liggende oorzaak. Spreeuwen zijn verzot op de larven van langpootmuggen. Deze emelten leven in de grond, vaak in grasland. De spreeuw steekt zijn snavel in de grond en spreidt deze. Door de bijzondere positie van het oog, kan hij langs de opening turen en zo de emelt opsporen.

De meeste emelten vangt een spreeuw in vochtige graslanden, maar deze moeten ook weer niet te nat zijn. Uit Engels onderzoek blijkt dat in een te droge bodem wel emelten leven maar deze slecht vangbaar zijn, terwijl in te natte bodem emelten niet kunnen overleven. Zowel door de agrarische praktijk (kunstmest, onderbemaling) als door klimaatverandering (verdroging) verslechtert het leefgebied voor de spreeuw.

Vogelbescherming en SOVON hebben 2014 uitgeroepen tot het Jaar van de Spreeuw. In dit jaar wordt onderzoek gestart om de achteruitgang beter te begrijpen. Deze projecten zijn niet hoogwetenschappelijk, iedereen kan meedoen met het onderzoek (citizen-science). Kijk op de website van SOVON en tel mee!

Ton Eggenhuizen