Het is een frisse heldere ochtend in maart. Met de jaskraag opgezet en de handen diep in de zakken loop ik het Almeerderhout in. Ik ben op zoek naar oude roofvogelnesten die goed zichtbaar zijn nu het blad nog niet aan de boom zit. Maar ik kijk niet alleen naar boven, naar de boomkruinen. Ook mijn oren staan voortdurend open. Verderop klinkt uit vele zoetgevooisde kelen een zacht vogelgezang. De groep is zeker enkele tientallen zingende vogels groot. Doordat ze door elkaar zingen is de toon van de zang moeilijk te duiden. Het is voor mij de ultieme aankondiging van de lente.
Met mijn schoenmaat 46 is een takje op de bosbodem al snel getroffen. De plotselinge krak doet in één keer het vogelkoor – als door een meesterdirigent aangegeven verstommen. Het wordt zelfs zo stil dat ik onbewust mijn adem inhoud. Enkele tellen later vliegt er uit de onderbegroeiing hoog schrie-roepend een kleine lijster omhoog. En nog één, en nog één, vier, vijf, tien….; uiteindelijk vliegen ruim veertig vogels de boomkruinen in. Na verloop van tijd hervatten ze de koorzang. Nu is ook het luide en melancholisch klinkende truuu-truuuu-truuuu-truuuu te horen. Het kan niet missen, dit zijn koperwieken.
Koperwieken broeden in de taiga van Scandinavië en Rusland. En de zang ken ik ook goed uit de Noorse en Finse bossen die ik mocht bezoeken. Hun gezang in het Almeerderhout is dus niet ingegeven door territoriumdrang. Dat zou ook lastig te rijmen zijn met het gezamenlijk optrekken. Ze doen het ook niet om mij te plezieren, hoewel het wel die uitwerking heeft. Waarom ze dan wel zingen, is moeilijk te duiden. Is het onrust? Trainen van de keel?
Deze vogels trekken ’s nachts. In een breed front, elkaar op gehoorafstand houdend, wordt de vlucht naar het broedgebied gemaakt. Net als in het najaar is dat soms op radars te zien. Toen de radar vlak voor de tweede wereldoorlog zijn opmars maakte, zag men ook die vele kleine vlekjes. Lang bleef het een mysterie wat die puntenwolkjes voorstelden. Vliegtuigen konden het niet zijn. Zoveel vlogen er niet en ze bewogen ook te langzaam. Ook verdwenen ze soms vrij plotseling. Ze zijn lang voor storingen gehouden en werden in Engeland ‘angels’ genoemd. Er was een vogelaar in dienst van de Royal Air Force voor nodig om het mysterie te ontrafelen. Hij ontdekte dat een radarbeeld wel erg overeenkwam met het patroon van een spreeuwenslaapplaats in de omgeving.
Inmiddels is ook een sperwer op het gezang afgekomen. Waar vogels zingen, is zijn tafel immers gedekt. Een koperwiek is qua grootte ook een ideale sperwerprooi. Bovendien zitten ze zo vlak voor de trek flink in hun vet. Maar dit keer vangt hij bot. Door mijn aanwezigheid zijn ze al alert genoeg om het sperwergevaar op tijd te onderkennen.
Het zal niet lang meer duren eer het blad aan de bomen komt en de koperwieken naar het noorden gaan. Tot die tijd geniet ik stilletjes van mijn bosengeltjes.
Ton Eggenhuizen