Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Pakketje boter

‘En deze kleine karekiet weegt 16,6 gram”, zegt mijn vogelmaatje. Het bepalen van het gewicht is de laatste stap in de handelingen die we verrichten als we vogels ringen voor ons onderzoek. Pootlengte, vleugelmaat en conditie zijn dan al genoteerd. “Zo, 16,6 gram, dat is niet niks!”, zeg ik. In de broedtijd wegen deze vogels gemiddeld een gram of 11. Dat is dus een gewichtstoename van maar liefst 50%. Dit lijkt een vorm van morbide obesitas maar is een zeer effectieve manier om te overleven.

Karekieten overwinteren in West-Afrika, in en rond de Sahel ten zuiden van de Sahara. Dat is een afstand van rond de 5.000 km die in vier-vijf stappen wordt afgelegd. Hoe dan ook, het vergt een sloot energie voor zo een klein vogeltje om in Afrika te geraken. Wij pakken voor zo een reis de koffer en nemen al snel een kwart van ons eigen lichaamsgewicht mee. En als we met het vliegtuig, trein of auto gaan, hoeven we zelf de brandstof niet mee te nemen. De enige bagage die een karekiet meeneemt is juist wel energie. Net als veel andere trekvogels leggen karekieten voorraden aan van reservebrandstof. Onderhuids en in de spieren worden pakketten vet aangelegd die dus met gemak meer dan een derde van het lichaamsgewicht kunnen bedragen. Zo kan die in één ruk een hele nacht (en soms wel langer!) vliegen en flink opschieten tijdens de trek.

Vogelringers kunnen die vetreserves ook goed zien. De vogelhuid is zo dun dat je er namelijk door heen kan kijken. Door voorzichtig de veren van de buik en de borst opzij te blazen worden de brandstoftanks zichtbaar. Pakketjes “boter” tonen de trekconditie van de vogel. Via een schaalindeling wordt de conditie van de vogel beschreven. Een nul staat voor geen enkel spatje onderhuids vet. Door de huid zijn de luchtzakken, lever en darmen dan goed te zien. Krijgt een vogel code 5 dan worden die organen volledig door vetlagen aan het oog onttrokken. Maar de hoeveelheid energie die een vogel kan opslaan is natuurlijk niet oneindig, anders zou de vogel te zwaar worden om op te stijgen.

Het dikkertje van 16,6 gram kreeg inderdaad code 5 en is tonnetje rond. Vannacht zal die vast het luchtruim kiezen en een flink eind opschieten op de trek naar Afrika. De volgende stop is waarschijnlijk een rietveld in Zuid-Frankrijk waar hij weer van 11-12 gram in een paar dagen tijd naar 16 gram moet bunkeren. Via Zuid-Spanje en Marokko over de Sahara naar Midden Afrika en in het voorjaar weer terug. De oudste bekende karekiet is minimaal 13 jaar geworden en heeft dus in totaal meer dan drie keer de omtrek van de aarde gevlogen. En dat voor een vogeltje van 11 en soms 16 gram!

Ton Eggenhuizen

Advertentie


2 reacties

Koperwieken

koperwiek ijmeer (1)Als je mij vraagt wat de ultieme trekvogel is, noem ik zonder aarzelen de koperwiek. Niet de noordse stern met zijn vlucht van tienduizenden kilometers, niet de ooievaar met de imposante zwevende groepen van honderden vogels, maar deze kleine lijster uit het noorden. Geen enkele andere vogel laat volgens mij zo fraai de trekonrust zien.

Het is eind oktober als ik ’s avonds nog een rondje loop met de hond. Een zacht zuidelijk windje ruist door de bomen, maar dóór het ruizen hoor ik ook voortdurend de hoge ijle onmiskenbare “sriieee”-roepjes van de koperwiek: onrust aan de nachtelijke hemel! Het is onmogelijk om iets over de aantallen te zeggen, maar tijdens het rondje moeten er al honderden overgevlogen zijn. Het zijn deze nachtelijke roepjes die de herfst pas echt inluiden.

De volgende ochtend staan een aantal vogeltrektellers op de IJmeerdijk. Het is nevelig en flinke aantallen vogels zwoegen naar het zuiden. De trekdrang is nog groot, maar de nevel dwingt ze tot laag te vliegen. Soms vliegen de vogels bijna tussen de tellers door, en worden links en rechts alle vogels in een `geordende hectiek` geteld. Aan het eind van de dag blijkt de koperwiek de meest getelde soort met net meer dan 10.000 vogels. Dat is een respectabel aantal, maar nog lang niet het record op deze post. Op 18 oktober 2008 vlogen zelfs 10 keer zo veel vogels langs!

Het mooie van koperwiekentrek is dat je goed het weerbeeld in Noordwest Europa erin kan aflezen. Eind september druppelen gewoonlijk de eerste koperwieken ons land binnen en oktober is de maand met de meeste doortrek. Die doortrek stagneert door harde tegenwind, regen en weer-depressies. Zo was het ook in oktober 2008. Een laag luchtdrukgebied lag al weken boven Zuid-Scandinavië. De koperwieken wilden wel maar konden niet weg. Bij slecht weer moeten de vogels met hun krachten smijten en het is dan raadzamer aan de grond te blijven en betere tijden af te wachten. Plots schoof de depressie op 17 oktober naar het zuiden over Nederland. De volgende ochtend golfden de koperwieken over Nederland.

Ikzelf zat die ochtend langs de Oostvaarderdijk vogels te vangen voor ringonderzoek. Een vogelvriendje belde mij rond tien uur vanuit Drenthe dat hij ineens enorme aantallen lijsters en leeuweriken in westelijke richting zag overvliegen. Niet veel later kwamen de groepen ook in Almere aan. Die vogels hadden inmiddels al flink wat vlieguren gemaakt en af en toe gingen groepjes in de struiken rusten. Een aantal belandde ook in de netten en konden worden geringd. Op basis van dergelijk ringonderzoek weten we dat vogels tot in Spanje doortrekken om daar te overwinteren.

Maar nog mooier dan deze najaarstrek, vind ik de voorjaarszang van de koperwiek. Deze kan je in februari en maart horen in onze Flevolandse populierenbossen. Een ochtendwandeling levert dan steevast groepen zacht brabbel-zingende koperwieken op. Een enkele vogel zingt er een melancholisch klinkend aflopend “truu-truu-truu-truu” hard doorheen. Kenmerkend is dat zo een hele groep in één klap volledig stil kan vallen. Als op een teken wordt het weer stil in het bos. Enkele tellen later vliegen de lijsters uit de lage begroeiing de boomkruinen in. Weer die ijle sriieee-roepjes!

In het voorjaar worden die koperwieken niet op telposten opgemerkt. Dat is niet zo vreemd, want ze vertrekken pas in de nacht. De vogels die we in het najaar overdag zien, zijn ook ’s nachts vertrokken en we zien ze pas als ze al honderden kilometers gevlogen hebben.

Ton Eggenhuizen


2 reacties

Afgetrainde atleten van vijf gram

goudhaan vr 1kjEen kille ochtendnevel hangt in het Muzenpark van Almere. Joelende schooljeugd en zwijgzame forensen passeren mij. Ik hou mijn tempo in en geef mijn oren de kost. Naast het druk tjilpende en altijd aanwezige groepje mussen hoor ik diverse roodborsten en een tjiftjaf zingen. Een groepje overtrekkende vinken herken ik aan het opgewonden klinkende “tjuup tjuup”. Aan de rand van mijn bereik hoor ik ineens het hoge en scherpe tsieeep-tsieeep van een goudhaan. Tijd om de remmen volledig in te knijpen.

Door de struiken fladderen onrustig heel kleine vogeltjes heen en weer. Lastig tellen, maar de groep moet uit zeker tien dieren bestaan. Klein en groen, met duidelijke vleugelstreepjes, aan de zijkant een egaal koppie en een aan weerszijde zwartbegrensde helder gele kruin. Ik heb het goed gehoord, het zijn goudhanen. Deze kleine insecteneters zijn druk in de weer om de nog aanwezige bladeren te ontdoen van luizen, mijten, vliegjes en ander klein gespuis. Vaak sluiten andere kleine vogeltjes zich aan bij zo’n druk groepje: mezen, andere zangertjes, sijzen. Dit keer niet, alleen goudhanen.

Goudhanen doen misschien een grote vogel vermoeden, maar het zijn juist erg kleine oempeltjes van nog geen zes gram. Vroeger noemden we het goudhaantjes, maar ornithologische taalpuristen zijn tegen verkleinwoorden. De goudhaan is een broedvogel van uitgestrekte naaldbossen, en die paar dennen in het Muzenpark zijn voor de goudhanen nauwelijks interessant. Het zijn dan ook geen lokale broedvogels maar heuse trekvogels.

Het is nauwelijks te bevatten dat deze kleine veerballetjes in staat zijn om grote afstanden af te leggen. Maar uit ringonderzoek weten we dat in de herfst goudhanen uit de Baltische staten en Zuid-Scandinavië ons komen bezoeken. Dat zijn afstanden van 1000-1500 kilometer! Er is zelfs een geringde vogel in Nederland teruggevangen die nabij Tromso in Noorwegen was geringd. Die had (hemelsbreed) inmiddels ruim 2000 kilometers onder de vleugels gehad.

Zo een lange reis is vol met gevaren: slecht weer, roofvogels, onzekere voedselsituaties. Waarom worden deze gevaren getrotseerd? Daarvoor moeten we naar de broedgebieden kijken. De meeste volwassen vogels blijven daar achter, en de spoeling wordt daar in de winter wel behoorlijk dun. Waarschijnlijk is die spoeling genoeg om een deel van de volwassen vogels door de winter te helpen, maar onvoldoende voor de hele populatie. De goudhaan spreidt het risico van uitsterven over de groep van volwassen thuisblijvers en de groep van jonge trekkers. In het voorjaar vliegen de overgebleven jonge vogels weer terug en kunnen dan op zoek gaan naar de opengevallen plaatsen.

Langzaam verdwijnt de groep uit het zicht. Ik stap maar weer op de fiets, voordat een collega míjn opengevallen plaats ingenomen heeft. Flexwerken is óók een struggle for life!

Ton Eggenhuizen


1 reactie

Tsjakka!

kramsvogelEen groep forse lijsters met oplichtende spierwitte ondervleugels zwoegt tegen de zuidwesterwind over de IJmeerdijk. Het “tsjak-tsjakketsjak” kondigde ze al aan: Kramsvogels! Grote dikke bontgekleurde lijsters uit het hoge noorden. Van de trekvogels zijn zij zo een beetje de laatste die in de lage landen arriveren. November is de trektijd voor de “krams”.

Het formaat stelt ze in staat om de kou net wat langer te trotseren dan de kleinere merels en de nog kleinere koperwieken. Ze broeden in het hoge noorden van Scandinavië en daar is het een algemene broedvogel. Ik heb daar veel nesten juist bij bebouwing gevonden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de kramsvogel weinig moeite heeft om zich aan ons stadsleven aan te passen. Niet in de laatste plaats geholpen door de vele besdragende struiken die in de steden zijn aangeplant.

De Kramsvogel – ook wel eens gekscherend, Tsjakka! genoemd naar zijn luide raspende roep – is te herkennen aan het grote formaat, de diep chocoladebruine rug die sterk afsteekt tegen de grijze stuit en grijze kop en de fors getekende onderdelen. En natuurlijk die roep….

Iedere winter kan deze vogel in Almere worden gezien, maar de aantallen kunnen tussen winters onderling enorm verschillen. Soms blijft het bij enkele vogels, in andere winters zitten er duizenden. In zachte winters zien we in Nederland de vogels die uit Scandinavië het verst naar het zuiden vliegen. De hoofdmacht verblijft echter in Zuid-Scandinavië. Als daar ineens een koudegolf komt, worden de kramsen gedwongen door te trekken naar Nederland (en verder). Dit levert spectaculaire beelden op van duizenden doortrekkende vogels. Zo telden de vogelaars op de IJmeerdijk op de ochtend van 31 januari 2010 bijna 30.000 kramsvogels!

Het favoriete voedsel is dierlijk: regenwormen, emelten, muggen. In de winter schakelen ze over op bessen en valfruit. Je kan makkelijk kramsvogels lokken door een paar halfrotte appels in de tuin te leggen. Ze monopoliseren de voedselbron wel. Iedere merel, spreeuw of zanglijster die een hapje mee wil pikken, wordt daadkrachtig over de heg gejaagd. In de winter zijn ze tamelijk onverschillig ten opzichte van mensen. Ze zijn goed te benaderen en laten zich eenvoudig op de plaat zetten. In de broedtijd is dat heel anders. Ze kunnen furieus reageren op mensen nabij het nest. Als ware gevechtsvliegers maken ze stootduiken en bombarderen ze je met hun ontlasting. Een soort om respect voor te hebben.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Vogeltrek, Oost west, thuis best?

waterpiep-caucEen beeld dat bij oktober hoort: vogeltrek! Enorme aantallen ontvluchten de barre noordelijke streken om te overwinteren in warme streken. De kampioen is de noordse stern die makkelijk tienduizenden kilometers vliegt tussen de Arctische (juni- augustus: 24 uur daglicht!) en de Antarctische zomer (november-maart: ook 24 uur daglicht).

Toch vliegen niet alle vogels van noord naar zuid. In Europa is de gemiddelde trekrichting tussen noordoost en zuidwest. Bovendien zijn er ook enkele soorten die een koers vliegen die daar haaks op staat. Deze vogels ontvluchten niet de barre noordelijke winter, maar die van hooggebergten van Centraal Europa. Het bekendste voorbeeld is de waterpieper. Deze soort, verwant aan onze graspieper, broed in de Europese hooggebergten en de dichtstbijzijnde broedgebieden liggen in Zuid-Duitsland. Tijdens de winter valt hier voor een waterpieper niets te halen. De vogels trekken dan naar een gebied waar ze wel kunnen overwinteren. Voor een groot deel zijn dat de lage landen ten noordwesten van het broedgebied. Favoriet zijn de uiterwaarden in het rivierenland en de moerassen van laag Nederland.

De naam waterpieper is dus ontleent aan het overwinteringsgebied en heeft niets met het broedgebied van doen. Het is dan niet verwonderlijk dat onze oosterburen de vogel Bergpieper noemen. De waterpieper is overigens zeer nauw verwant aan de oeverpieper, nog niet eens heel lang geleden werden deze twee soorten als één soort gezien. De verschillen tussen de oever- en waterpieper zijn subtiel. Het handigste kenmerk is het overwinteringsgebied, omdat oeverpiepers vrijwel uitsluitend op rotsige kusten (maar ook stenige pieren en dammen) zitten. Sterker nog, in Flevoland worden oeverpiepers ook af en toe gezien, maar dan alleen buitendijks op de stenige dijken. Waterpiepers kunnen daar vlakbij zitten, maar dan juist binnendijks!

In Flevoland is de waterpieper een redelijk algemene overwinteraar. In de natte graslanden van de Lepelaarplassen, het Kromslootpark en de Oostvaardersplassen worden soms tientallen vogels gezien. Als de vogels opvliegen laten ze een kenmerkend slepend “swiest – swiest” horen. Als ze weer gaan zitten vallen ze geheel weg tegen de bruinige stoppels van riet en ruigte.

Ton Eggenhuizen