Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


1 reactie

Eksterplaag

kop-eksterIk val maar meteen met de deur in huis: eksters roven merelnesten. En mussennesten, en jonge koolmeesjes. Er zijn maar weinig vogelsoorten die zo een slechte reputatie hebben als de ekster. Met zoveel eksters in de stad, kan het niet anders dan dat de merels daar onder leiden, toch?

Meten is weten en daarom worden al tientallen jaren de vogels in Nederland geteld. Zien we in die tellingen ook dat de ekster toeneemt en de zangvogels af? En leveren die tellingen daarmee het bewijs van een groot effect van eksters op de zangvogelpopulatie? Dat is wellicht te simpel. Een waargenomen afname van de ene soort hoeft niet het gevolg te zijn van de toename van een ander. Met andere woorden, is het verband wel causaal? Mooi voorbeeld: je kan de aantallen in Nederland broedende ooievaars in een grafiek zetten met het aantal geboortes van de mensen (1900-1980). Sinds de Ooievaar afneemt (vanaf de jaren ’60) neemt ook het aantal geboortes af! Maar – en dat hoef ik u eigenlijk niet te vertellen, toch – het zijn niet de ooievaars die het aantal geboortes onder de Nederlanders bepalen. Het is de “welvaart” die zorgde dat de ooievaarpopulatie afnam en diezelfde welvaart die zorgde voor kleinere gezinnen.

En dan de tellingen. De landelijke trend van de ekster is eigenlijk al jaren stabiel (bron: SOVON) en die van de merel groeiend. Koolmees? Groeiend. Huismus? Afname. Als we inzoomen op de steden zien we een ander beeld. De ekster neemt daar toe. Maar ook de huismus neemt (weer) toe, de aantallen koolmees zijn stabiel en de merel laat een (matige) afname zien. Zo eenduidig is dat dus allemaal niet. Als de ekster verantwoordelijk is voor die afname van merels, waarom dan niet voor die andere soorten? En waarom zien we dat dan alleen in de stad?

Een merel kan drie legsels per jaar produceren met elk gemiddeld vier eieren. Als alles groot komt levert dat in één jaar tijd 12 jongen op. Met een gemiddelde leeftijd van 5 jaar is dat 70 jongen voor dat ene paar. En als al die jongen ook weer jongen produceren wordt wel duidelijk dat de aantallen de pan uit vliegen. Aan het eind van het tweede jaar zijn dat al 100 vogels en in jaar 7 anderhalf miljoen merels in de straat. Denk eens even in wat die driekwart miljoen zingende merelmannen in de straat met onze nachtrust zou doen! Tuurlijk loopt dat zo een vaart niet. Ze leggen zo veel eieren omdat er ook veel sneuvelen. Uit het nest gevallen jonkies zijn prooi voor egels, er sneuvelen vogels in het verkeer, sperwers verorberen merels en dus ook die ekster. En vlak vooral de huiskatten niet uit.

Het is zelden zo dat een roofdier de stand van zijn prooi bepaald. In veel gevallen is het eerder andersom. Bij de weinig kieskeurige ekster werkt dat nog weer anders. Als er veel merels zijn, is het voor een ekster erg makkelijk om de nesten te vinden. Maar als de merelnesten schaars worden, gaat hij echt geen tijd steken in die laatste nestjes. In die tijd heeft hij zo veel andere prooien gevonden (spinnen, kadavers, muizen) dat zijn maag al lang gevuld is. Andere vraag: zou de merelstand profiteren van het beperken van de eksterstand? Waarschijnlijk niet. Er zijn zoveel meer kapers op de kust die met alle liefde de potentiële eksterprooien voor hun rekening nemen.

Terug naar de stadsvogeltellingen dan. Als we de stadsvogelbalans opmaken, zijn het vooral de struweel en struikvogels die het slecht doen (winterkoning, heggenmus, merel, roodborst). De vogels die het meer moeten hebben van de open omgeving (kauw, huismus, ekster) doen het goed. En net als met de welvaart-ooievaars lijkt hier een andere verklaring meer voor de hand. Zou – het is misschien een gek idee hoor – de tuinvertegeling geen belangrijke factor kunnen zijn?

Ton Eggenhuizen

Advertentie