Om maar meteen met de deur in huis te vallen: de tureluur heeft volgens mij nooit aan de tureluurweg gebroed. De naam van deze Almeerse weg is dus geen ironische verwijzing naar het verleden. Hier geen woonwijk op een terrein dat ooit een goed weidevogelgebied was en waar Tureluur-weg, Grutto-weg, kemphaan-weg een wrange waarheid als een koe is.
En ik kan het weten. Ik kom hier als vogelaar al vele jaren. Veertig jaar geleden ontdekte ik het gebied. Dikwijls was ik er alleen, alleen met de horizon. Oneindige steppen met ontginningslandbouw, in de winter stoppelvelden met duizenden vinken, spectaculaire aantallen roofvogels, hermelijnen en vossen, grote aantallen patrijzen. De zomerse luzerne- en koolzaadakkers zaten vol met broedende gele kwikstaarten, velduilen en bruine kiekendieven. Die rijkdom was goed verklaarbaar. De nieuwe zeer voedselrijke bodem leverde zaadrijke pioniervegetatie en de ontginningslandbouw was nog niet productgedreven. Veel zaad en granen zorgden voor veel muizen en vinken, die op hun beurt weer velduilen, sperwers en ruigpootbuizerds aantrokken.
Rond de eeuwwisseling was er van die pionierrijkdom weinig meer over. De vogelrijke steppe werd een “rationeel agrarisch productielandschap”. En daarnaast, de rijke jonge bosaanplant met onkruiden werden bosplantages met jonge bomen. En dat is niet bepaald het meest biodiverse bostype. De aantallen overwinterde buizerds decimeerden, ruigpootbuizerd, velduil en patrijs verdwenen zelfs volledig. Mijn interesse voor het gebied hield gelijke tred met die natuurwaarden.
Een zevental jaar geleden bezocht ik het gebied weer intensief voor het landsdekkende vogeltelprogramma van SOVON dat heeft geleid tot de nieuwe Vogelatlas van Nederland. De agrarische gebieden van Zuidelijk Flevoland vertoonden voor alle vogels van het open veld nog steeds een mager beeld. De bossen daarentegen zijn inmiddels uit die arme stakenfase en nergens in West-Europa tref je zulke hoge dichtheden aan zanglijsters, zwartkoppen en wielewalen als in deze loofbossen op voedselrijke grond.
De grootste veranderingen voltrokken zich echter in de ontwikkelgebieden van het Oosterwold. De opzet van dit gebied is een volstrekte landschapsrevolutie. Geen groene raaigrasweiden en onmetelijke percelen suikerbiet meer, maar woonpercelen met veel groen en blauw. Veel ecologische initiatieven. Een paar keer was ik met wat vrienden te gast bij het Paradijsvogelbosje om de nachtvlinders te onderzoeken. De zwamboorder, het glad beertje en het tweekleurig knoopvlekje werden vastgesteld samen met tientalen andere soorten nachtvlinders. Soorten die nooit eerder in dit gebied – en soms zelfs nog niet eerder in Flevoland – waren aangetroffen. Ik ben van nature behoudend van aard, maar de verandering in dit gebied zijn wel fenomenaal. Opnieuw een gebied om te koesteren.
Ton Eggenhuizen