“Krohhr – krohhr, krohhr” klinkt het boven het bos. Maar ook een hoger “Krhaaaa- krhaaaa”. Twee zwarte vogels vliegen boven het net ontluikend bladerdek, de één groter dan de ander. De kleine met het hogere geluid is een zwarte kraai, die grote is een raaf. De kraai is erg algemeen in Almere, maar de raaf is wel een zeldzaam beest. Het is wel duidelijk waarom ze zo roepen. De kraai reageert op de raaf, de raaf reageert op mij. Ik loop namelijk in zijn territorium.
Inderdaad, de raaf is een zeldzame gast. De totale Nederlandse populatie bedraagt maximaal 150 paar, waarvan het merendeel op de Veluwe broedt. In Flevoland is het aantal paar dat jaarlijks broedt op de vingers van twee handen te tellen. Een eeuw geleden stond de Nederlandse ravenpopulatie op uitsterven. In de jaren twintig kreeg dit uiteindelijk ook zijn beslag. Enorme vervolging met geweer en gif deed de raaf uiteindelijk de das om. Net als met de andere kraaiachtigen werd de positieve rol over het hoofd gezien die zij in ecosystemen spelen. De negatieve aspecten werden schromelijk overdreven.
In de jaren zeventig keerde het tij. Een andere houding ten aanzien van de natuur maakte de weg vrij voor een groot herintroductieprogramma. Er werden raven uit Duitsland geïmporteerd en uitgezet. Het had een flinke aanloop nodig, maar inmiddels hebben we een langzaam uitdijende populatie. Het is razend interessant om die populatie en de individuen daarin te volgen: hoe gebruiken ze het landschap en de voedselbronnen, hoe ontdekken ze nieuwe gebieden. Om die reden krijgen veel jonge raven naast een metalen nummer-ring ook een grote plastic ring met inscriptie om de poten. Zo zijn individuen in het veld met verrekijker af te lezen.
In Almere hebben we weet van één broedgeval. Voorgaande jaren is het ze niet gelukt om jongen groot te brengen. Dit jaar lijken ze succesvoller. Op eerste Paasdag hebben we het nest bezocht, en het enige jong in dit nest van ringen voorzien. Raven zijn vroege broedvogels. Eileg start meestal eind februari-begin maart. Om het nest toch te onttrekken aan kwaadwillende ogen broeden ze niet in loof- maar naaldbossen. Veel naaldbos hebben we niet in Almere, hetgeen direct ook het klein aantal broedvogels verklaard. Een andere overlevingsvoorwaarde is voldoende eiwitrijk voer. Raven kunnen als aaseter in de Oostvaardersplassen dus wel aan hun hagje komen. Daar worden soms enkele tientallen vogels tegelijk gezien. Nu maar hopen dat onze geringde vogel een lang leven is beschoren en hij zich vaak door de verrekijkers van de vogelaars laat begluren.
Ton Eggenhuizen