Gewapend met een witte bak en een insectenopzuiger (een zogenaamde zuigexhauter) loop ik met beestjes-zoekmaat André op het Verbindingspad. Af en toe pakken we een handje strooisel van de bosbodem en schudden dat voorzichtig uit in de bak. Zo vinden we mospissebed, gewone wegmier, berkensmalsnuit, glanzende agaathoren, schapenteek.
Deze zoekactie doen we in het kader van de #2021soortenjaar in het Nationaal Park Nieuw Land. Het doel is om de biodiversiteit van dit gebied in kaart, en vooral ook onder een brede aandacht te brengen. We nemen dan ook steevast even de tijd als we door passanten worden aangesproken met de voor de hand liggende vraag: “mag ik vragen waar jullie naar op zoek zijn?” Maar nu is onze aandacht gericht op de bakjes. Met het onderzoeken van de strooisellaag hebben we voor onszelf een heel nieuw biotoop in beeld gebracht. Dat betekent ook dat we een hoop nieuwe soorten vinden. Nieuw voor onszelf, nieuw voor het #2021soortenjaar, soms nieuw voor Almere en soms zelfs nieuw voor Flevoland.
Het determineren van al die beestjes is geen sinecure. Daarvoor moeten thuis boeken en internet worden geraadpleegd. En hoe kleiner het beestje, hoe kleiner ook de details waaraan de soorten onderscheiden worden. Details die alleen onder een binoculair zichtbaar zijn. Voor het meenemen van de beestjes komt dan de zuigexhauster van pas. Daarmee zijn de heel kleine beestjes te verzamelen zonder ze stuk te maken. Kleine bodemwantsen, heel kleine slakjes en spinnetjes. Op het eerste oog is dat meestal nog wel te zien tot welke groep de beestjes behoren. Ineens valt ons oog op een klein insectje zonder vleugels. Een mier? Nee, dat is het toch niet. Een vleugelloze wespensoort? Zoiets moet het wel zijn. Met de opzuiger wordt het beestje verzameld.
Het standaard bouwplan van een insect is een kop, borststuk en achterlijf, en aan het borststuk 3 paar poten en twee paar vleugels. Maar niet alle soorten houden zich aan die standaard. Dat geldt met name voor die twee paar vleugels. Onder de binoculair is te zien dat ons beestje weldegelijk vleugels heeft, maar heel kleine en waarschijnlijk ongeschikt om mee te vliegen. Rudiment-vleugeltjes zogezegd. En onder die vleugels zie ik aan weerszijde een staafje met een bolletje. Een zogenaamde halter. Halters zijn de overblijfsels van het tweede paar insectenvleugels en een typisch kenmerk van de vliegen en muggen (de zgn diptera, di-ptera = twee-vleugels). Okee, dit is dus geen wesp maar een vliegje. Dat helpt. Het brengt het aantal te overwegen soorten al weer terug van ca 18.000 insecten naar zo’n 1000.
Het meest doet de vlieg me denken aan een zogenaamde halmvlieg. Kleine vliegjes die wel wat weg hebben van de fruitvlieg, maar tot een andere familie behoren. Die gok blijkt juist. En het gelukkige toeval wil dat er van de ongeveer honderdvijftig verschillende soorten halmvliegen er ééntje is met rudimentvleugels: Elachiptera brevipennis. Deze vlieg wordt maar weinig gezien (op waarneming.nl slechts 55 waarnemingen voor heel Nederland) en het blijkt zelfs de eerste waarneming in Flevoland! Hij staat te boek als vrij algemeen, maar ook hier geldt weer, je ziet het pas als je gaat kijken.
Ton Eggenhuizen