Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Wegedoorndonsbedje

Met verbazing hoorde ik Jetze Kamerling van de Beheergroep Buurtbewoners Beatrixpark praten over de wegedoorn in het park. Ik ken deze struik met geelgroene bloemen en blauwzwarte bessen wel van uit de duinen en was tot op dat moment onwetend over het voorkomen in Almere. Toch blijkt deze struik buiten het Beatrixpark op zeker nog vijf andere plekken in de stad te staan. Dikwijls als aanplant.

Een inheemse boom of struik betekent vaak dat er insecten en andere beestjes op leven die zich geheel aan die plant hebben aangepast. Tijd dus om de Beatrixparkse wegedoorn die door Jetze werd aangewezen aan een bladkerende inspectie te onderwerpen. Deze struik heeft boomaspiraties, met een kroonhoogte van zeker een meter of vijf. Gelukkig hangen ook wat takken langs het pad op reikhoogte. Bij het tweede twijgje is het raak. Aan de onderzijde van een blad zie ik twee veldjes met grijs dons. In eerste instantie denk ik aan een meeldauw. Omdat die schimmelsoorten toch echt microscopisch onderzocht moeten worden, wordt het blaadje met het donsbedje meegenomen.

Thuis zie ik met een loep al snel dat het een vergalling is van het blad, en geen meeldauw. Ook zie ik een groengelig mijtje in het donslaagje wegkruipen. OK, dat maakt het vinden van een naam op de website www.bladmineerders.nl al een stuk makkelijker. Dit is een website die meer levert dan de naam belooft. Het geeft niet alleen informatie over bladmineerders, maar is ook uitvoerig over allerlei andere dieren en schimmels die op en in plantenbladeren leven. Al snel blijk ik dus oog in oog te staan met de wegedoornbladmijt. Zou die al eerder op een andere Almeerse wegedoorn zijn aangetroffen?

Daarvoor spring ik over naar www.waarneming.nl, de website waar duizenden natuurfanaten jaarlijks een paar miljoen waarnemingen aan toevertrouwen. Voor het grootste deel vogels, maar ook tal van andere soortgroepen worden op deze manier bestudeerd. De site meldt over de wegedoornbladmijt dat die zeldzaam is. Nog niet eerder in Almere waargenomen. Sterker nog, zelfs nog nooit in Flevoland. Het blijkt notabene pas de derde vermelding voor Nederland! En als ik die twee eerdere waarnemingen bekijk en vergelijk met de informatie op bladmineerders.nl denk ik zelfs dat het geval in het Beatrixpark de eerste van Nederland zou kunnen zijn.

De wegedoorn bestaat al miljoenen jaren, de bladmijt idem dito. Zulke diertjes vormen dus zelden een probleem voor de plant. Alleen als die plant op een ongunstige plek staat (of in een monocultuur) kan de plant aan het beestje ten onder gaan. Dat is dan natuurlijk niet het beestje aan te wrijven maar de planter die een verkeerde plek heeft uitgekozen. De vraag is nu of de wegedoornbladmijt echt zeldzaam is of dat er maar zelden naar gezocht wordt. Je ziet het immers pas als je het doorhebt. Dus, zie je een wegedoorn staan, keer gerust wat blaadjes op zoek naar het donsbedje van deze mijt.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


Een reactie plaatsen

Zeer zeldzaam vliegje, of toch niet?

Begin juni ruim ik steevast een groot deel van mijn vrije tijd in voor roofvogelonderzoek. De jongen van buizerd en havik zijn dan precies groot genoeg om te ringen. Dit is het 28ste seizoen dat ik hiermee een bijdrage lever aan het landelijk roofvogelonderzoek. Maar denk niet dat het dan na zoveel jaar routine wordt. Ieder jaar leren we weer bij.

Neem bijvoorbeeld dat nest aan de Vogelweg dat we onlangs bezochten. Een buizerd, op 22 meter hoogte in een abeel. Casper, een van mijn vaste klimmers want zelf heb ik hoogtevrees, helpt me deze avond. Als hij veilig en wel bij het nest is geklommen, hoor ik hem roepen dat er twee jongen in liggen: “twee, maar er is wel iets geks mee aan de hand!”. De jongen worden in een tas gestopt en langzaamaan een touw naar beneden getakeld. Daar kan ik de vogels meten, wegen en ringen. Als ik de tas open, zie ik direct wat er zo gek is. Twee jongen met een enorm verschil in grootte.

Bij roofvogeljongen is verschil in grootte op zich wel gebruikelijk. De buizerd begint direct te broeden als het eerste ei is gelegd. Twee dagen later wordt het tweede ei gelegd, twee dagen later het derde, en soms nog een vierde en heel soms een vijfde. Daardoor komt het eerste ei ook als eerste uit, het tweede twee dagen later, etc. Bij drie jongen is het leeftijdsverschil dus bijna een week. Het verschil bij deze twee is echter – op basis van de vleugellengte – ruim twee weken. Naar de oorzaak is het slechts gissen.

Enige tijd geleden vroeg een insectendeskundige of ik wel eens parasieten zag op de nestjongen. Daar zouden namelijk wel eens weinig waargenomen soorten bij kunnen zitten. Die vraag spoorde mij aan om eens wat van die beestjes te verzamelen. De jonge buizerds zullen dat wegvangen van die irritante huidkruipertjes vast niet erg vinden. In mijn ringkoffer zit nu dus ook standaard een insectenzuigbuis (exhauster). Als ik de beide buizerdjongen onder de oksels kijk, zie ik inderdaad diverse beestjes kruipen. Snel zuig ik ze op en bewaar ze vervolgens in de alcohol voor nader onderzoek. De buizerdjongen kunnen gewogen en gemeten, ontdaan van de parasieten maar mét vogeltrek-ring weer naar boven naar het nest.

Thuis blijken de parasieten heel kleine vliegjes te zijn. Vliegjes van een millimeter groot en met rudimentaire vleugeltjes. Na wat speurwerk en hulp van collegaringers blijken het zogenaamde okselvliegjes te zijn, geen gekke naam voor vliegjes uit een vogel-oksel. De wetenschappelijke naam: Carnus hemapterus. Als ik de soort wil invoeren in de landelijke database van waarneming.nl komt direct de waarschuwing “Dit is een zeer zeldzame soort” in beeld. De soort blijkt nog maar drie keer ingevoerd, twee daarvan door de voornoemde insectendeskundige. Maar ja, wie kijkt nou gericht buizerdjonkies onder de vleugels?

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Grieks duin

Naarmate je meer over de natuur te weten komt, des temeer realiseer je hoe weinig je weet. Ik loop in een fietstunneltje tussen Almere-Poort en het industrieterrein de Gooise kant. Hier moet nog een fietspad worden aangelegd en mij is gevraagd om de ecologische effecten in beeld te brengen. Min of meer toevallig valt mijn oog op een slakje waarvan ik denk dat het de heesterslak is. Ik maak een foto en zet die met alle gegevens van datum en locatie op de website waarneming.nl.

Waarnemingen met foto worden door soortspecialisten beoordeeld en het is de specialist weekdieren die zijn vermoeden uitspreekt dat het een andere soort is. Hij vraagt mij om ook foto’s te maken van de mondopening en de navel aan de onderzijde. Hij vermoedt dat het een Griekse duinslak is. Ik moet eerlijk bekennen dat die naam nieuw voor me was. Het blijkt een soort die zich recent gevestigd heeft, de eerste waarnemingen in Nederland – in de duinen bij Zandvoort – zijn van 1986. De soort lijkt vanaf 2010 aan een flinke opmars, want de laatste jaren neemt het aantal en de verspreiding flink toe. Voor Flevoland ontbreken echter nog waarnemingen.

Op de verspreidingskaartjes in waarneming.nl zie ik dat de soort rond Amsterdam al aardig algemeen moet zijn. En er lijkt ook een lijntje zichtbaar langs de A6 van Amsterdam naar Almere. Nu gaat de verspreiding van weekdieren met het spreekwoordelijke slakkengangetje, voor een snelle verspreiding moet de soort door de mens, meestal onbedoeld, worden geholpen. Het tunneltje is onderdeel van de werkzaamheden aan de verbreding van diezelfde A6. Als het inderdaad die griekse duinslak is, is het heel wel mogelijk dat de slakjes met bouwmateriaal of zandtransport van het oude land in Almere Poort is beland.

Goed, op advies van de specialist fiets ik dus nogmaals naar het tunneltje. De slakjes zijn er nog steeds, ik kom op een schatting van ongeveer 100 stuks. Ik maak een aantal foto’s en bekijk de slakjes goed. Inderdaad, aan de onderzijde is een brede navel zichtbaar en de rand van de mondopening is ietwat vreemd gevormd. Zo grauwgrijs de buitenkant, zo mooi zachtroze blijkt de binnenkant. De specialist is niet voor niets specialist. Hij heeft het goed gezien, de Griekse duinslak! De naam zegt het eigenlijk al, hij voelt zich tuis in zandige streken, duinen en opspuitterreinen. Nou, dan is hij in Poort aan het goede adres!

Ton Eggenhuizen


1 reactie

Stadssafari

Duizenden voetstappen heb ik al gezet op de planten tussen de stoeptegels: straatgras, harig vingergras, varkensgras. Planten die zo algemeen zijn dat je er nauwelijks oog voor hebt. Toch besluit ik zomaar om een stukje varkensgras te plukken. Het is een klein onooglijk plantje – en niet eens een grassoort – dus met het blote oog is er niet veel aan te zien.

Bij het plukken drentelen al wat zwarte wegmieren weg. Ik realiseer mij dat die er niet voor niets zitten. En inderdaad, met het blote oog zie ik al een aantal bladluizen. Mieren zijn verzot op de zoete luizenpoep, dus de aanwezigheid van die mieren is daarmee eenvoudig te verklaren. Ik heb altijd wel een paar potjes op zak, dus het varkensgras met luizen gaat mee om eens goed door de binoculair te bekijken.

Thuis door de binoc blijken het ongevleugelde donkerbruine luizen te zijn met bleke uitstekels op het achterlijf, de zogenaamde siphunculi. Samen met de waardplant kom ik met de online determinatiewerken dan uit op de bladluis Aphis polygonata. De luis staat als algemeen te boek, maar de luizen op het Almeerse varkensgras blijken nog niet eerder binnen Nederland te zijn waargenomen. Althans, volgens de online database van waarneming.nl.

Ik ga er maar van uit dat de kwalificatie van een algemene soort klopt. Het feit dat de soort verder nog nooit in waarneming.nl is ingevoerd, zal wel komen doordat niet veel mensen de moeite nemen om zo een doodgewone straatplant eens nauwgezet te bekijken. Dit is echte stadsecologie, planten en dieren met onderlinge relaties. Om Johan Cruijff maar weer eens van stal te halen (en lichtjes aan te passen): je neemt het pas waar als je gaat kijken.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Takgal

Hoe vaak ben ik er de laatste weken ‘s ochtends niet langsgelopen? Goed, ik was er voor een ander doel, het ringen van vogels, maar toch. Gisteren waren we weer met een aantal mensen vogels ringen, dit keer in de avonduren voor het ringen van boerenzwaluwen. Voor een deel met ander “personeel” dan doorgaans. Onder andere was zoon Victor aanwezig, van het eerste moment af lid van het ‘Biotrio Almere’. Het was zijn oog dat viel op een vreemde peul. De peul zat aan een prikkelende bramentak. Aangezien bramen geen peulvruchten zijn, moest het wel een gal wezen.

Voor het achterhalen van de galveroorzaker is het handig om de waardplant te weten. De blauwgrijze bramentak met de vele verspreid staande korte doorntjes kon eigenlijk maar één soort zijn, de dauwbraam. Van daaruit zijn er meerdere wegen te volgen. Er is een gallenboek, maar die hadden we natuurlijk niet bij ons. Wel een mobiel, dus de digitale weg stond wagenwijd open. Een uitgebreide website voor plantparasieten is www.bladmineerders.nl. Maar als je snel iets wil vinden, dan is www.waarneming.nl een betere weg. Per plantensoort geven ze alle in hun database ingevoerde gallen weer. En zo kon rap de naam worden achterhaald. Het bleek de gal van de bramentakgalwesp.

Dat is best een lange naam voor een heel klein wespje van een paar milimeter. Dit wespje legt haar eitjes in een nog vitaal groeiend deel van de bramentak. Dauwbraam is daarbij een geliefde soort. De infectie met de eitjes zorgt ervoor dat de plant woekerend lidtekenweefsel aanmaakt, de peulvormige vergroeiing. De peul biedt ruimte aan zo een 200 larven, elk in een eigen kamertje, die zich tegoed doen aan het weefsel van de vergroeiing. In het voorjaar vreten die larven zich elk uit hun kamertje en dan blijft een houtig restant over met allemaal gaatjes. Dat zijn de kamerdeurtjes waaruit de larfjes, ditmaal als wespje, naar buiten zijn gekomen. Volgend voorjaar maar eens kijken of we die gallen ditmaal met die gaatjes weer kunnen vinden.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Campinggras in Almere

Voor kampeerders is het een bekend beeld: de tentafdruk van de voorgangers in het gras. Voor plantkundigen is het een kans om een leuk klein grasje te zoeken. De kale grond blijkt namelijk een prima leefgebied voor het Campinggras (Poa infirma). Campinggras is een onooglijk klein grasje dat bovendien erg lijkt op het zeer gewone straatgras. Het is dan ook niet het uiterlijk waardoor plantenmensen in vervoering raken, het ecologische verhaal is dat wel. Campinggras wordt in Nederland vrijwel uitsluitend op campings aangetroffen. Daar zijn twee redenen voor.

In de eerste plaats blijken de campermatjes en tentharingen prima vehikels te zijn om zaad te verspreiden. De plant komt oorspronkelijk in Zuid-Europa voor en blijkbaar zijn campinggasten niet allemaal trouw aan hun vakantieadres. De andere reden is dat het gras een perfecte bodem vindt in de door grondzeilen veroorzaakte kale grond. Na verloop van tijd nemen de gewone grassoorten het weer over, maar juist in het voorjaar, als het Campinggras bloeit, grijpt deze zijn kans.

Een aantal plantenmensen zijn de afgelopen jaren bezig met de verspreiding van dit grasje in kaart te brengen. Alle waarnemingen worden in waarneming.nl gezet en zo vernam ik van de eerste vondst op de Almeerse camping Waterhout. Almere is dus weer een bijzondere soort rijker.

Ik was in staat om zelf ook poolshoogte te nemen en vond het plantje vrij snel. In de gauwigheid ook een foto genomen maar later bleek daar vooral zijn algemene neefje (straatgras) op te staan. Zal dus nog een keer terug moeten voor een goede foto van het goede plantje.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Essentaksterfte, mijt of schimmel het eerst?

De essen langs het fietspad hangen vol met dikke proppen. De takken lijken nauwelijks het gewicht er van te kunnen dragen. Het voordeel is dat ze nu zo laag hangen dat ik het aan een nauwgezet onderzoek kan onderwerpen. Staan in januari al de blad- of bloemknoppen op uitkomen?

Nee, bij nadere inspectie zijn het bruine klomperige vergroeiingen. Geen vers blad en het is ook geen bloei. De vergroeiingen zijn gallen van de bloemkoolgalmijt. Mijten zijn kleine spinachtige diertjes, waarvan de huisstofmijt de meest bekende is. De bloemkoolgalmijt behoort tot de groep mijten die vergroeiingen (gallen) aan planten veroorzaakt. Gallen zijn te vinden op bladeren, knoppen en soms in het hout. Ze ontstaan doordat de mijten de plant met hun zuigsnuitje aanboren. Een infectie zet de plant aan tot het maken van wondweefsel en bouwt op die manier een onderkomen voor de mijten. Deze galmijten zijn vaak kieskeurig. Zo komt de bloemkoolgalmijt alleen op essen voor. Lang niet iedere boom langs het fietspad is rijkelijk behangen. In het laantje zijn sommige bomen helemaal niet aangedaan, enkele bomen hebben een paar takken met galmijten en weer andere bomen hangen helemaal vol. Het zou wel interessant zijn om te achterhalen waarom er zulke grote verschillen zijn.

De essen staan de laatste jaren flink in de belangstelling. Deze belangstelling betreft de essentaksterfte, veroorzaakt door een schimmel: het vals essenvlieskelkje. Het kelkje nestelt zich in het hout en sluit de sapstroom af. Dit leidt weer tot taksterfte en uiteindelijk legt de hele boom het loodje. In West-Europa is het een nieuwkomer en onze essen zijn er (nog) niet tegen bestand. Afbrekende takken zullen in een bos minder snel tot problemen leiden, maar langs paden is het echt een gevaar. We ontkomen er niet aan veel essen uit voorzorg te gaan kappen.

Terug naar de galmijt. De vraag komt bij mij op of de galmijt en schimmel iets met elkaar van doen hebben. Het komt vaak voor dat de ene infectie de weg vrijmaakt voor een volgende. Maar zijn nu de essen verzwakt door de mijt of door de schimmel? Mijn eerste Almeerse bloemkoolgalmijt zag ik in februari 2015. Maar ja, daarvoor lette ik er in het geheel niet op. Met mijn eigen waarnemingen kan ik er dus niets met zekerheid over zeggen. Op waarneming.nl zie ik dat de meeste waarnemingen van de mijten zijn ingevoerd in de periode 2011-2013. Het vlieskelkje duikt op de site pas in 2013 op. Helaas kunnen we daar ook weinig zekerheid uit verkrijgen. Het vlieskelkje was daarvoor nog nauwelijks onder waarnemers bekend en is bovendien veel minder zichtbaar.

Het meest aannemelijke scenario lijkt mij dat het vlieskelkje de bomen heeft aangetast en daarmee de rode loper heeft uitgerold voor de galmijt. Essen weten immers al veel langer enige weerstand te bieden aan de galmijten. Als het vlieskelkje inderdaad eerder was, hadden we al veel eerder aan een toename van gallen kunnen zien dat er wat aan de hand was. Het toont fraai aan dat al die miljoenen waarnemingen op http://www.waarneming.nl als citizen-science-project een goudmijn zijn voor nader onderzoek.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Dikke dijen

Onder de binoculair verschijnen dijen met een dikte die een gemiddelde sprinter in een tourfinale niet zouden misstaan. Niet alleen de dikte, maar ook de rij zwarte tanden zijn indrukwekkend. De dijen behoren toe aan de bocheldansvlieg Platypalpus cursitans.

Omdat in de natuur alles een functie heeft, is de eerste vraag die opkomt waarvoor deze dijen dienen. Het boek De Europese families van muggen en vliegen van P. Oosterbroek geeft uitsluitsel. De dijen zijn bedoeld om prooien (kleine insecten) vast te grijpen. Binnen de bocheldansvliegen heb je soorten die de verdikte grijpdijen op de voorpoten en/of op de middelste poten of de achterpoten hebben. Sommige soorten missen echter de sprintersdijen. De meeste soorten zitten rustig op een blad te wachten op een prooi die lopend (rennend) of vliegend wordt gegrepen. Wantsen, kleine vliegjes, muggen en luizen behoren dan tot het dieet. Een klein aantal soorten is vegetariër.

Mijn Platypalpus ving ik toen ik tijdens een afkoelende regenbui stond te schuilen onder de gele pavia die achter bij ons in het plantsoen staat. De regen was dermate hevig dat de vlieg verkoos op deze paardenkastanje-achtige boom te blijven zitten. Zo belande hij in een leefpotje dat ik altijd voor dit soort gelegenheden in mijn zak heb. Met het voornoemde boek kon de familie worden bepaald en met waarneming.nl welke van de circa 125 soorten binnen deze familie. Volgens waarneming.nl werd Platypalpus cursitans nog niet eerder in Almere aangetroffen en het is pas de tweede waarneming in Flevoland.

Ondertussen stevent de tweede etappe van de tour af op een massasprint. Massa’s massieve dijen onderweg naar de meet. Kittel bereikt die als eerste. Als mijn vlieg nog onbekend was voor de wetenschap had ik hem naar deze renner kunnen vernoemen. Met nog één blik door de binoculair is de gelijkenis treffend. Het blote oog toont echter weer de normale proporties. De vlieg die onder vergroting zo schrikaanjagend lijkt is met het blote oog een vliegje van maar 7 millimeter.

Ton Eggenhuizen


4 reacties

Krakeend in Flevoland

krakmanDe voorlopige gegevens van de nieuwe SOVON Vogelatlas zijn duidelijk, in bijna alle atlasblokken (5×5 km) in Flevoland komt de Krakeend als broedvogel voor. In een aantal gebieden lijkt een achteruitgang zichtbaar (Oostvaardersplassen) maar elders zit de soort in de lift.

We zien de Krakeend inderdaad best wel vaak, ook in de steden. Maar wordt er ook (succesvol) gebroed? Ik heb vorig jaar in kleine kring navraag gedaan of iemand ooit krakeenden met kleine of halfwas jongen in de stad heeft gezien. Ik had er nooit bewust op gelet, maar kon het mij in ieder geval niet herinneren. Dit geluid hoorde ik toen ook van anderen. Toevallig zag een vogelmaatje enkele weken later een krakeend met kleine jongen in Lelystad en zelf trof ik een vrouwtje met vijf jongen in het Muzenpark Almere.

De Krakeend is een nauwe verwant van de Wilde eend. Deze laatste is recent als broedvogel flink in aantal achteruit gegaan (30% achteruitgang sinds 1990). De achteruitgang van de Wilde eend vindt vermoedelijk zijn oorsprong in een slechte overleving van de kleine jongen. Onduidelijk is of dit een voedselprobleem is of een andere bedreiging. Jonge eenden eten in de eerste weken voornamelijk insecten en andere ongewervelden. Pas na 2-3 weken schakelen zij over op een vegetarisch menu. De Krakeend lijkt in tegenstelling tot de Wilde eend juist toe te nemen. Maar is de toename een gevolg van lokale productie of zijn het vogels van elders die in Flevoland een nieuw onderkomen zoeken?

Naast voedsel wordt ook geopperd dat gebiedsinrichting (kades met steile oevers) een probleem zou kunnen zijn. Ook Nijlgans wordt genoemd als oorzaak, maar het zou net zo goed een effect kunnen zijn van een betere ecologische kwaliteit van het water met veel roofvissen. Klimaatverandering en jachtdruk zijn ook genoemd. Geen enkele verklaring lijkt afdoende om gelijktijdig de achteruitgang van de wilde eend en de toename van krakeend te verklaren.

Vragen, vragen vragen. Bij deze een oproep om te helpen deze vragen te beantwoorden. Adopteer een stuk wetering of sloot en noteer daar iedere familie wilde eend of krakeend (vrouwtje met jongen). Probeer de families in de opgroeifase te volgen. Op deze wijze is een vinger te krijgen achter het broedsucces en de mechanismen achter de populatieontwikkelingen. Meedoen? Voer al je waarnemingen van eendenfamilies in op waarneming.nl met zo veel mogelijk details.

Ton Eggenhuizen