Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


2 reacties

Zwijnen in het riet

waterralDe rietkragen in de stad hebben het groen verloren. Een flinke bult van het verlaten zwanennest herinnert aan het broedseizoen een half jaar geleden. Slechts geel wuivend riet gelardeerd met zwarte meerkoeten met hun witte bles. Voor nu is dit nog het winterse beeld want de winter heeft nog niet echt zijn intrede gedaan. Plots klink een ijselijke kreet, SRCHREEEEEEUW- sreeuw-sreeuw-sreeuw-sreeuw, alsof er een speenvarken wordt gekeeld. Je ziet hem niet, maar je hoort hem wel!

Het is een waterral, familielid van de meerkoet en waterhoen. Hij lijkt wel wat op de laatste maar met een veel langere snavel. Van voren bezien is de ral bovendien heel slank, veel slanker dan de plompe waterhoen. Met dat ranke postuur sluipt hij haast ongehinderd tussen rietstengels door, waar hij op zoek is naar allerhande beestjes.

Voor het broeden en grootbrengen van de jongen zijn de schuwe vogels aangewezen op flinke oppervlakten nat rietland. Als het in het noorden echt wintert en het ook in onze eigen rietlanden koud wordt, zoeken de vogels de rietkragen in de stad op. In de stad is het immers een paar graden warmer en dat kan net het verschil zijn tussen sterven van de honger of overleven. Dat ze de stad nu al opzoeken merken we eigenlijk alleen aan die roepende speenvarkentjes in het riet.

Voor het behoud van het riet is af en toe maaien erg belangrijk. Natuurlijk buiten het broedseizoen, tenzij zeker is dat er geen broedvogels in huizen.  Niet maaien leidt uiteindelijk tot verruiging en op den duur zelfs tot opslag van boompjes. Ook mooi, maar niet overal. In de stad wordt ingezet op variatie. Jong riet, overjarig riet, gemaaid riet en waar mogelijk verruigend riet en moerasbos.

Zoals gezegd, je krijgt ze niet makkelijk te zien. Dat lukt pas als het ook hier echt wintert en de vogels veel actiever moeten zoeken naar voedsel, dat door de kou ook al minder is te vinden. Het is dan niet onmogelijk om meerdere waterrallen rond een stadse rietkraag over het ijs te zien scharrelen. Bij onraad vluchten ze snel weer het riet in, maar door de honger gedreven duurt het niet lang eer de vogels weer in het zicht komen.

Die rietkragen vertegenwoordigen haast jaarrond belangrijke functies. In de broedtijd nestelplaats voor futen, zwanen en karekieten, daarnaast vormt het een veilige slaapplaats voor zwaluwen en mussen, een kraamkamer voor vissen, en in de winter een veilig heenkomen voor de waterral. Totdat het riet in het voorjaar weer groen kleurt en de knobbelzwaan aan broeden begint te denken.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


Een reactie plaatsen

Rietzwijntje

Het lijkt wel alsof in het rietland een varkentje wordt gegrepen. Het knerpend “kriieee-krieee-krieee” komt echter niet uit een varkenskeel maar verraad een typische rietbewoner: de waterral. Kennelijk is het geluid bedoeld om de aanwezigheid aan te tonen, want vervolgens beginnen verderop ook twee andere rallen te roepen. Daar weer voorbij en buiten het bereik van mijn gehoor zullen ook weer rallen antwoorden en zo zal het gegil door het rietland rollen.

De waterral is familie van de bekendere waterhoen en meerkoet. Deze twee zijn in de stad algemene watervogels. De overeenkomst is in zijaanzicht treffend, maar recht van voren is er een groot verschil. Hoen en koet zijn bolronde vogels, terwijl de ral van voren beziend opvallend smal is. Daardoor is hij in staat om tussen de dicht opeenstaande rietstengels te sluipen. Waar waterhoen en meerkoet de meer open gebieden bezoeken, loopt de waterral haast ongezien door het dichte rietland. Vandaar ook het met regelmaat roepen, elkaar zien ze in dat dichte rietland natuurlijk ook niet. In plaats van waterral, is de naam rietral treffender.

Onze waterrallen trekken deels weg tot in het Middellandse zeegebied en de blijvertjes krijgen bezoek uit het noorden en oosten. Het zijn dus redelijk winterharde vogels, maar als het hard gaat vriezen krijgen ze het moeilijk. In strenge winters vallen dan veel rallen ten prooi aan roofdieren, zoals bunzing, buizerd en – jawel – andere waterrallen. De geplukte veren zijn makkelijk te herkennen door de smalle witte banderingen op de verder donkergrijsblauwe flankveren. Een klein aantal rallen verkiest dan de drukte van de stad boven het rietland, omdat in de stad het iets warmer is. In zelfs de kleinste en smalste rietkragen zijn dan waterrallen te verwachten. Dus, als het gaat vriezen, let dan op die rietkragen in de wijk. De kans een waterral te zien is dan best wel groot.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Hoe een slechtvalk een waterral vangt

waterralHoe een koe een haas vangt, heb ik ooit van mijn vader geleerd. De koe gaat achter een graspriet zitten en doet het geluid van een wortel na. De vraag hoe een slechtvalk een waterral vangt, lijkt lastiger te beantwoorden. Een slechtvalk is immers een roofvogel die zijn prooi overdag in de open lucht bejaagt en een waterral zie je nagenoeg nooit. Zeker niet overdag hoog overvliegend. Die twee zullen elkaar van nature niet snel tegen komen.

Waterrallen hoor je eerder dan dat je ze ziet. Ze leven in dicht rietland en heel soms kan je ze langs een rietkraag zien scharrelen als ze zich onbespied wanen. De luide roep is echter onmiskenbaar, een krijsend geluid dat wel met een speenvarken wordt vergeleken. In Nederland is de waterral met maximaal 3.500 broedparen niet zo talrijk. In de herfst trekken echter veel grotere aantallen uit het noorden en noordoosten over Nederland. Die trek blijft grotendeels onopgemerkt omdat de vogels ’s nachts vliegen. Alleen als vogels in de herfst opduiken op plekken waar ze in de broedtijd niet zitten, wordt een tipje van de sluier opgetild. Dan kan je waterrallen ineens horen gillen in de rietkragen van de natuurvriendelijke oevers in het Meridiaanpark.

Dan de slechtvalk, deze roofvogel is opgekrabbeld van bijna-uitsterven tot weer een gezonde populatie (in Nederland circa 150 paar). Slechtvalken hebben in de jaren zeventig sterk te lijden gehad van het gebruik van gechloreerde koolwaterstoffen in de landbouw. Deze stoffen hoopten zich via de voedselketen op in het vetweefsel van deze toppredator en dit resulteerde weer in een extreem laag broedsucces. Door de ban op deze “gewasbeschermingsmiddelen” konden de laatste vogels weer een populatie opbouwen en het volgen van onze cultuur deed de rest. Slechtvalken broeden graag op kliffen, maar nemen inmiddels net zo makkelijk genoegen met speciale nestkasten op hoge fabrieken, in hoogspanningsmasten en fabrieksschoorstenen. Slechtvalken zijn luchtjagers. Met een razendsnelle vlucht kunnen ze duiven en andere vogels van gelijke grootte uit de lucht slaan. Maar dit doen ze normaal gesproken alleen overdag.

Groot was de verbazing toen vogelaars op industrieterreinen waterrallen als prooi van slechtvalken vaststelden. Op de vaste rustplaatsen werden in het najaar tientallen restanten van waterrallen gevonden. Aangezien slechtvalken alleen overdag en niet in het riet jagen, en waterrallen alleen ’s nachts overtrekken leek zich hier een puzzel van formaat te openbaren. Toch is het verklaarbaar.

De verlichting van fabrieken en industrieterreinen is zo fel dat een slechtvalk daar ook ’s nachts kan jagen. De jager ziet dan alsmaar heerlijke hapjes langs vliegen en hij zou wel gek zijn als hij daar geen gebruik van maakt. Waterrallen daarentegen zijn van die nachtelijke trekvogels nu niet bepaald de meest wendbare vliegers en met een gewicht van iets meer dan een ons een prima slechtvalkensnack. Bovendien vliegen die vogels niet strak over het gebied, maar raken door de verlichting eerst aangetrokken, vervolgens gedesoriënteerd en zodra ze het gebied weer over zijn, boezemt de donkerte behoorlijk wat angst in. Je kan dat zelf ervaren als je ‘s avonds in een flink verlichte kamer zit en je moet plotseling naar buiten. Die waterral maakt rechtsomkeert! Hij raakt als het ware gevangen in de lichtstraal en kan er alleen maar rondjes vliegen. Bijgelicht door de fabrieksverlichting is de slechtvalk de ultieme cultuurvolger inclusief 24-uurs economie!

Ton Eggenhuizen