Het is een mooie nazomermiddag. Even verderop op de ligweide wordt een meisje door een wesp gestoken. Haar geschrokken vriendin zegt dat het er dit jaar ook erg veel zijn, “Op de televisie zeiden ze ook al dat er een wespenplaag is”. Als iemand zegt dat er dit jaar veel meer wespen zijn, vraag ik me direct af hoe zo een constatering tot stand komt. Gedegen monitoringonderzoek? Klopt het dat er dit jaar, in vergelijking met voorgaande jaren, werkelijk meer wespen zijn? Of zijn er ook andere factoren die bijdragen aan de wespen-constatering?
In de eerste plaats wordt zo een constatering zelden ondersteund door een goed inventariserend onderzoek. Meestal wordt afgegaan op de herinnering: “zo veel heb ik er de laatste jaren nog nooit gezien”. Dat is natuurlijk geen onomstotelijk bewijs. Wie durft met droge ogen te beweren dat hij nog een gedegen beeld heeft van het aantal wespen dat hij of zij een jaar geleden heeft gezien? Bovendien, die constatering kan door allerlei factoren worden beïnvloed. Om maar een paar te noemen: een wespensteek zal bijdragen aan het idee dat het er veel zijn. Maar ook als het net op een vrije dag lekker warm weer is, is de kans groter dat je wespen ziet. De omstandigheden dragen flink bij aan de kans om wespen te zien. En natuurlijk helpen de media ook. Een item op de TV van een wespenzwerm die een banketbakker in de Lutte teistert gaat makkelijk “viral”. Zo kan één wespennest dat toevallig net naast een bakker in Twente zit via de media iedereen op het idee brengen dat er sprake is van een nationale wespenplaag.
Verder helpt het ook dat wespen altijd wel behoorlijk algemeen zijn. Bovendien hebben we collectief angst voor deze insecten. Dus, je ziet een paar wespen, je vertelt over het TV-item met de Luttense banketbakker, en je toehoorders zullen bij de eerstvolgende wesp het verhaal van de landelijke plaag doorvertellen.
Ik ken maar weinig goed inventariserend wespenonderzoek. Alleen roofvogelonderzoekers als Rob Bijlsma hebben betrouwbare cijfers. Omdat zij de wespendief willen begrijpen, een roofvogel die voor zijn voedsel voor een belangrijk deel afhankelijk is van wespennesten, is ook begrip van de voedselsituatie nodig. Dus zoeken zijn volgens een gestandaardiseerde wijze gebieden af en karteren de wespennesten. Niet zelden worden zij verrast door de media-aandacht voor wespenplagen. Uit hun gegevens blijkt dan helemaal niet dat er dat jaar veel nesten zijn.
Bovendien zijn dat twee verschillende grootheden. Een aantal wespennesten in een bepaald gebied heeft geen één-op-één relatie met de ervaren overlast. Goed terras-weer heeft vermoedelijk een sterkere relatie. Ik ben er nog niet achter waarom we het verhaal van een wespenplaag kennelijk nodig hebben. Willen we onze eigen angst aanwakkeren? Snakken we naar horrorverhalen? Voer voor psychologen. Gelukkig heb ik meer verstand van ecologie…
Ton Eggenhuizen