Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Winterwesp

image003Ik zit op zolder te werken als ik ineens gezoem hoor, insectengezoem. De kachel staat even aan en heeft een overwinteraar gewekt. Een potje heb ik altijd wel onder handbereik, dus potje over het beestje dat voor het raam dartelt. Het blijkt een gewone wesp te zijn. Kennelijk heeft die in de herfst een droog overwinteringsplekje gevonden op onze zolder.

Van de 150 Almeerse wespensoorten is het aantal stekende soorten op de vingers van één hand te tellen. De stekers zijn de zogenaamde sociale wespen. Soorten die grote volkeren stichten, volkeren die het verdedigen waard zijn. Van deze wespen overwinteren doorgaans alleen de bevruchte koninginnen die in het voorjaar elk een nieuwe kolonie stichten. Als ik het beestje van dichtbij bekijk, zie ik dat het furieus een scherp naaldje uit haar achterlijf steekt. Ze is ook niet zo groot, het is een overwinterende werkster.

Dit is pure overlevingsdrang. Haar rol voor de wespenstand is uitgespeeld. Afgelopen zomer hielp ze met haar zusters met het bouwen en verdedigen van het nest, verzamelen van voedsel en verzorgen van de larfjes. De jonge koninginnen hebben zich laten bevruchten door de mannetjes en de kolonie is uit elkaar gevallen. Veel werksters poogden vervolgens op limonade en andere zoetigheid het sterven te rekken. Een enkeling weet dat dus kennelijk te rekken tot in de winter. Als ze de winter weet door te komen, staat ze er alleen voor.

Ik heb een groot hart voor de natuur, maar ook daar zijn grenzen aan. En een wesp is immers geen huisdier. Vanuit het besef dat wespen ook een rol in de natuur hebben, loop ik vervolgens de tuin in en laat de wesp weer los. Eigenlijk een kansloze missie. Het is te koud om een nieuw plekje te vinden. Ik zie haar wegkruipen in een bladhoop. Wellicht vindt onze tuinegel haar daar en heeft er een smakelijk klein hapje aan.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


Een reactie plaatsen

Almeerse Cetti’s zanger

cetti's“Zet-tie, zet-tie, zet-tietetietetie” klinkt het luid en scherp uit het wilgenstruweel. Direct roep ik: Cetti’s zanger. Altijd leuk om zo een zeldzame zangvogel te horen! Je zou haast denken dat de Cetti’s zanger zijn naam te danken heeft aan zijn zang (Zet-tie, Cetti, net als koekoek en tjiftjaf). De naam is echter geen onomatopee maar verwijst naar de achttiende-eeuwse jezuïet en natuuronderzoeker Francesco Cetti.

In de vogelboekjes zal je de Cetti’s zanger vinden bij de rietzanger-achtigen, maar daar is het wel een vreemde eend in de bijt. Onze rietzangers zijn allemaal langeafstand-trekkers, herkenbaar aan de lange puntige vleugels. De Cetti is echter geen globetrotter, iets wat al duidelijk wordt als je de korte ronde vleugeltjes ziet. Wel deelt het voor een belangrijk deel het leefgebied (riet en rietruigte) en voedsel (de daarin levende insecten en andere ongewervelden) met een aantal rietzanger-soorten.

Insecten en winter zijn twee begrippen die moeilijk samen gaan (behalve in de winter die we nu beleven, natuurlijk). Vandaar dat de Cetti alleen overleeft in gebieden met milde winters. Pas eind jaren zestig werd de eerste Cetti’s zanger in Nederland waargenomen. Vrij snel namen de aantallen toe om vervolgens rond 1980 weer in te storten. Sinds de eeuwwisseling is Cetti echt met een opmerkelijke opmars bezig. Met name in de Zuidhollandse en Zeeuwse Delta gaat het goed met inmiddels meer dan 700 paar. Buiten die zuidwesthoek is de vogel veel zeldzamer. In Flevoland zijn de laatste jaren twee tot drie territoria vastgesteld.

Gelukkig blaast Almere haar partijtje daarin mee. In 2010 ontdekte collega Renze een vogel in de verbindingszone bij Almere-de Vaart die vervolgens maanden aanwezig is gebleven. Ook in de jaren daarna werd de luide roep gehoord en we weten ook zeker dat hier dezelfde vogel verantwoordelijk voor was. In oktober 2010 werd de vogel namelijk gevangen en van een ringetje voorzien. Sindsdien vangen we hem ieder jaar wel een keertje terug. Ook dit jaar was de vogel van de partij. Maar het was niet de enige vogel die we in 2015 konden registreren.

Naast dit mannetje wisten we drie verschillende volwassen vrouwtjes te ringen. Uit de conditie van het eerste vrouwtje werd duidelijk dat zij een nestje met eieren verzorgde. Mogelijk dat ook het tweede vrouwtje in de buurt heeft gebroed. Later in het jaar werden nog eens een aantal net vliegvlugge jongen geringd. Hiermee werd voor het eerst in Flevoland een (succesvol) broedgeval bewezen. Daarnaast waren ook langdurig vogels bij de Knardijk (Lelystad) en de Kamperhoek (Dronten) aanwezig. Het lijkt er dus op dat hij ook in Flevoland een blijvertje wordt. Zeker als de winters zo blijven. En dat is meteen ook de keerzijde van de aanwezigheid van deze vrolijke fluiter, het toont aan dat het klimaat echt wel verandert.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Natuurlijk Flevoland

In de serie Natuurlijk Flevoland van Omroep Flevoland ben ik de komende weken te gast om over Flevolandse natuur te praten. De eerste aflevering ging over insecten die de stad opzoeken in de winter.

Aflevering 1 Natuurlijk Flevoland

Onder andere over de lieveheersbeestjes in de vuurtoren en de wintervlinder waar ik een blog aan heb gewijd.


1 reactie

Tsjakka!

kramsvogelEen groep forse lijsters met oplichtende spierwitte ondervleugels zwoegt tegen de zuidwesterwind over de IJmeerdijk. Het “tsjak-tsjakketsjak” kondigde ze al aan: Kramsvogels! Grote dikke bontgekleurde lijsters uit het hoge noorden. Van de trekvogels zijn zij zo een beetje de laatste die in de lage landen arriveren. November is de trektijd voor de “krams”.

Het formaat stelt ze in staat om de kou net wat langer te trotseren dan de kleinere merels en de nog kleinere koperwieken. Ze broeden in het hoge noorden van Scandinavië en daar is het een algemene broedvogel. Ik heb daar veel nesten juist bij bebouwing gevonden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de kramsvogel weinig moeite heeft om zich aan ons stadsleven aan te passen. Niet in de laatste plaats geholpen door de vele besdragende struiken die in de steden zijn aangeplant.

De Kramsvogel – ook wel eens gekscherend, Tsjakka! genoemd naar zijn luide raspende roep – is te herkennen aan het grote formaat, de diep chocoladebruine rug die sterk afsteekt tegen de grijze stuit en grijze kop en de fors getekende onderdelen. En natuurlijk die roep….

Iedere winter kan deze vogel in Almere worden gezien, maar de aantallen kunnen tussen winters onderling enorm verschillen. Soms blijft het bij enkele vogels, in andere winters zitten er duizenden. In zachte winters zien we in Nederland de vogels die uit Scandinavië het verst naar het zuiden vliegen. De hoofdmacht verblijft echter in Zuid-Scandinavië. Als daar ineens een koudegolf komt, worden de kramsen gedwongen door te trekken naar Nederland (en verder). Dit levert spectaculaire beelden op van duizenden doortrekkende vogels. Zo telden de vogelaars op de IJmeerdijk op de ochtend van 31 januari 2010 bijna 30.000 kramsvogels!

Het favoriete voedsel is dierlijk: regenwormen, emelten, muggen. In de winter schakelen ze over op bessen en valfruit. Je kan makkelijk kramsvogels lokken door een paar halfrotte appels in de tuin te leggen. Ze monopoliseren de voedselbron wel. Iedere merel, spreeuw of zanglijster die een hapje mee wil pikken, wordt daadkrachtig over de heg gejaagd. In de winter zijn ze tamelijk onverschillig ten opzichte van mensen. Ze zijn goed te benaderen en laten zich eenvoudig op de plaat zetten. In de broedtijd is dat heel anders. Ze kunnen furieus reageren op mensen nabij het nest. Als ware gevechtsvliegers maken ze stootduiken en bombarderen ze je met hun ontlasting. Een soort om respect voor te hebben.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Pas op, WAK!

wakHet vroor, schaatsgekken maakten zich op voor ijsvermaak, de vogels voor een Hongerwinter. Het moest wel erg bont worden met de temperatuur, wilde er nergens meer een wak overblijven. Doordat de vogels samenscholen op de laatste plekjes open water, houden ze het water vanzelf ook open. In de stad leidt dit vanzelf tot voederacties. Nuttig? Zinloos? Schadelijk?

Dierpopulaties veranderen door geboorte en immigratie (groei) enerzijds en sterfte en emigratie (afname) anderzijds. Sterfte hoort er net zo bij als geboorte. Wintersterfte is dus – biologisch gezien – niet erg; ja, zelfs natuurlijk. Het zijn de  minst aan de omstandigheden aangepaste dieren die als eerste het loodje leggen. Deze selectie is de belangrijke motor achter het gezond houden van populaties en evolutie. Vrijwel iedere diersoort levert meer jongen dan uiteindelijk in leven  kunnen blijven. Cru gezegd: er wordt geproduceerd voor sterfte.

Voeren nuttig?
Het is aannemelijk dat wintervoedering juist díe dieren bevoordeelt, die zich niet aanpassen aan de winters. Een vogel die door een tanend fysiek gestel niet wegtrekt, wordt door bijvoedering in leven gehouden. Maar het zijn lang niet  allemaal kneusjes in het wak. Er dobberen vast ook slimme strategen tussen. Geen enkel dier is hetzelfde. Zo heb je meerkoeten die bij het minste of geringste naar het zuiden trekken. Bij een strenge winter is dat slim, maar bij een kwakkelwinter hebben de blijvertjes juist gelijk. Die kunnen als eerste in het voorjaar de beste plekken opeisen. Welk weerbeeld ook, er zijn dan altijd wel een paar die juist daar de rijpe vruchten van plukken.

Voeren zinloos?
Voor de meeste stadse watervogelpopulaties is wintervoedering niet nodig. Als er minder dieren de winter doorkomen, zullen het volgend jaar meer jongen worden geboren, en blijven daarvan ook meer dieren in leven. Het is ook maar de  vraag of een dieet van wittebrood wel zo gezond is. Het is goed om te bedenken dat we bijvoeren omdat wíj de dieren zielig vinden. Medelijden is een eigenschap die wij mensen niet alleen voor elkaar, maar ook (soms zelfs nog méér!) voor  dieren maar al graag inzetten. De vraag is gerechtvaardigd of dat medelijden de dieren wel helpt.

Voeren schadelijk?
De hoge concentratie vogels in een wak – zeker als deze veelvuldig worden gevoerd – levert een grote hoeveelheid neerdwarrelende vogelpoep in het water op. Al deze vogelpoep vermengt zich met niet genuttigde broodwaren en zakt naar de waterbodem. Bacteriën doen zich daaraan te goed, maar daardoor zakt ook het zuurstofgehalte (toch al beperkt door de ijsbedekking) en nemen gifstoffen toe. Dit zijn geen prettige leefomstandigheden voor overwinterende vissen. Al onze bijvoedering heeft dus vissensterfte tot gevolg. Iets wat onder water en buiten onze blikveld gebeurt. En visetende vogels benadeel je dan juist weer.

Uit mijn eerdere blogs is wellicht al duidelijk geworden, ik denk doorgaans genuanceerd over onderwerpen. Enerzijds-anderzijds; dat soort standpunten. Zo ook over wintervoedering. Ik vind het niet erg al je de eendjes wil voeren, maar overweeg wel eerst alle voors en tegens.


Een reactie plaatsen

Voulez-vous coucher avec moi?

2013-01-02_13.59.23Tijdens het vogeltelwerk voor een nieuwe Atlas van de Nederlandse vogels loop ik het vuurtorentje in dat aan het Almeerse Weerwater is neergezet. In de spleten tussen de betonelementen zitten grote bruine klodders die bij nadere inspectie uit opeenhopingen van lieveheersbeestjes blijken te bestaan. De diertjes zijn bewegingloos en duidelijk in winterslaap. Samen slapen betekent iets minder last van de kou, zolang je maar in het midden zit.

Als ik de diertjes nog beter bekijk, valt op dat ze zeer variabel zijn. Donker met enkele oranje vlekken, sommigen helemaal zwart, anderen juist oranje met enkele zwarte vlekken. Wat ze gemeen hebben is een zwarte M op een wit borststuk. Dat is het kenmerk dat leidt naar het “veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje”. Dit diertje is ooit ingevoerd in de tuinbouw om bladluis te bestrijden. Eenmaal op vrije voeten, bleek deze soort het in ons klimaat goed te doen. Bij gebrek aan luizen, vergrijpt hij zich ook aan larven van andere kevertjes, iets wat onze LHB’s niet doen. Daarom wordt de soort nu beschouwd als schadelijk voor de inheemse fauna. Een negatief gevolg van slecht doordachte ecologische bestrijding.

Het lieveheersbeestje heeft de naam gekregen toen de Germanen werden gekerstend. De Germanen noemde het diertje al Freyafugle, vogeltje van Freya. Dit werd verchistelijkt tot onzelievevrouwenbeestje en lieveheersbeestje.  In het Frans luidt de naam bête á bon Dieu. Maar dit alles is natuurlijk geen verklaring waarom de Germanen de verwijzing naar Freya maakten.

Het aaltal stippen zegt niets over de leeftijd, wat mij vroeger wel op de mouw werd gespeld. Lieveheersbeestjes leven meestal maar één jaar. Een aantal soorten is variabel, maar veel –soorten hebben een opvallend gelijk uiterlijk, zoals het tweestippelig, zevenstippelig en tienstippelig lievenheersbeestje. De zevenstip is het symbool geworden tegen zinloos geweld.

Je zou denken dat het gezamenlijk slapen grote risico’s op predatie zal opleveren. De meeste vogels laten de kevertjes echter met rust. Bij aanraking laten de dieren een geel vocht uit hun poten lopen (reflexbloeden) dat bitter smaakt en in sommige gevallen ook giftig is. De vogels leren de vieze smaak te combineren met het kleurige patroon. De felle kleuren zijn een alarmsignaal, net zoals het geel en zwart van een wesp. Er zijn spinnen die “gratis” meeliften van dit afschrikeffect, de vuurspin heeft een achterlijf dat direct doet denken aan de oranje dekschilden met zwarte stippen.


1 reactie

Zingen in de winter

robokeel

Het miezert als ik om kwart over vijf naar huis fiets. Een merel in de Blekerstraat probeert met zijn zang over het verkeersgeluid te komen. Vogelzang in november? Dat lijkt ongebruikelijk. Vogelzang associëren we vaak met voorjaar, maar dat is ten onrechte. Zang is voor een vogel slechts een manier om aan te geven dat hij een bepaald gebied tot het zijne rekent. Of het hare, natuurlijk. Er zijn tal van vogelsoorten waarbij het vrouwtje ook kan zingen. Het toe-eigenen van een gebied is niet alleen gericht op het grootbrengen van jongen, ook een voedselgebied is het verdedigen waard. En waarschijnlijk was die merel in de Blekerstraat daar mee bezig.

Een bekende “winterzanger” is de roodborst, waarvan de man én de vrouw zingen. Ze zien er in onze ogen wellicht lieflijk uit, voor soortgenoten zijn ze niet zo aardig. De borst van een soortgenoot werkt als een rode lap. Dat kan tot felle gevechten leiden, zoals met veldproeven is aangetoond. Een opgezette (en dus niet zingende) roodborst die in een territorium wordt geplaatst, wordt in no-time vakkundig gesloopt. Zelfs een opgehangen bosje van de rode borstveren kan tot de aanval leiden. De enige manier om soortgenoten op afstand te houden, is het laten zien dat je een erg fitte vogel bent. Dat doen ze door hard en gevarieerd te zingen.

Een territorium moet je – zeker in de winter – niet heel strikt nemen. Er zijn wel roodborstjes die de hele winter binnen een beperkt gebied verblijven maar het merendeel van de grenzen lijkt van elastiek. Die ene roodborst in je tuin, kunnen in feite wel vijf verschillende individuen zijn! Dat weten we op basis van ringonderzoek. Door vogels individueel te merken, krijgen we beter zicht op wat er werkelijk speelt.

Mannetjes en vrouwtjes van de roodborst zien er eender uit. Dus die rode borst van het vrouwtje zal in het voorjaar bij het mannetje op zijn minst tot ambivalente gevoelens leiden. Het vrouwtje omzeilt het agressieve gedrag van het mannetje door een complexe set van gedragingen.

Aangezien ook de man roodborst voor de jongen zorgt, kunnen de jongen ook geen rode keel en borst hebben. De man ziet de jongen anders voor concurrenten aan. De jongen hebben de eerste weken dan ook een verenpak van vaalbruine veren met grote lichte vlekken. Zodra de jongen zelfstandig zijn, verruilen ze dit jeugdkleed vrijwel geheel, op een paar veertjes in de vleugel na. En ook die jonge vogels beginnen dan in de herfst met zingen.


Een reactie plaatsen

De grote trek van zwanen – en waterplanten

In Europa komen drie soorten zwanen voor, de eigen vertrouwde Knobbelzwaan, de Kleine Zwaan en de Wilde Zwaan (foto). Alle drie hebben als volwassen vogel een wit verenpak, maar waar de Knobbelzwaan een oranjeroze snavel heeft (en een zwarte knobbel) hebben de Wilde en Kleine Zwaan een geel-met-zwarte snavel. De geelbekken zijn ware afstandtrekkers en broeden in arctische en sub-arctische gebieden.

De wereldpopulatie van de Kleine Zwaan bedraagt slechts 25.000 vogels, waarvan 15.000-20.000 in Nederland overwinteren. Binnen Nederland zijn de Flevolandse randmeren weer van groot belang. Ze foerageren hier op de winterse overblijfsels van fonteinkruid en kranswieren. De overleving van de Kleine Zwaan is voor een groot deel afhankelijk van deze waterplantvegetaties en Nederland heeft dus een grote internationale verantwoordelijkheid voor het behoud van deze vogelsoort.

Fonteinkruiden en kranswieren overwinteren als wortelstok en wortelknolletjes. In deze delen slaan ze hun reserves voor de winter op en vanzelfsprekend is het dus een voedzaam maaltje. De vogels staan met de “kont omhoog – kop omlaag” rechtop in het water en slobberen op die manier de plantendelen naar binnen. Dit ‘grondelen’ heeft alleen succes als de wortels in voldoende dichtheden in de bodem aanwezig zijn. Deze dichtheid raakt is in de loop van de herfst door de zwanenvraat enigszins uitgeput en dan schakelen de vogels over op akkerland. Oogstresten van bieten en aardappels zijn geliefd, maar ook sappig groen raaigras wordt niet versmaad.

De trekroute van de Kleine Zwaan bedraagt ruim 5000 kilometer, maar die 5000 kilometer wordt niet in een keer overbrugd. Kleine Zwanen zijn wel veel lichter dan bijvoorbeeld de Knobbelzwaan (3 kg tegen gemiddeld 8 van de knobbelzwaan) maar nog altijd zwaar genoeg om op een vlucht behoorlijk veel energie te verbruiken. Tussen de Siberische toendra en Flevoland gebruiken de vogels traditionele haltes, waar weer enkele dagen worden besteed om de brandstoftank bij te vullen voor het volgende deel van de route.

Op die tussenstops worden exact dezelfde waterplantensoorten gevreten. Niet omdat ze er een voorkeur voor hebben, maar simpelweg omdat er geen andere soorten staan. In het enorme gebied tussen onze Randmeren en Siberië komen dus maar heel weinig verschillende waterplantsoorten voor. Die grote eenvormigheid in de waterplantenwereld, staat in schril contrast met die van de landplanten op de oevers. Hoewel de haltes voldoende ver van elkaar liggen en ze van elkaar geïsoleerd zijn, ontstonden er geen aparte waterplantsoorten. Dit komt doordat zaden en plantdelen makkelijk mee kunnen liften in het verenpak – en zelfs het darmkanaal – van de zwanen. De voortdurende genetische uitwisseling voorkomt soortvorming die in onderling geïsoleerde gebieden eigenlijk verwacht kan worden. Met de zwanentrek vindt er dus ongemerkt ook een plantentrek plaats.


Een reactie plaatsen

Zo is de natuur

Flevoland – en zeker ook de bossen van Almere – is een waar roofvogelwalhalla. De grote aantallen kiekendieven, buizerds en valken die in de winter langs de wegen zitten, zijn bij menigeen bekend.

Uit tellingen blijkt echter dat deze aantallen aan het afnemen zijn. Deels komt dit door ons eigen ruimtebeslag en voor een ander deel door veranderde landbouwpraktijk. Een kwart eeuw geleden was er veel ontginningslandbouw en stond de productie nog niet op de eerste plaats. Terugkijkend kunnen we stellen dat de roofvogels, zoals veel meer diersoorten, hebben geprofiteerd van de tijdelijke rijke dis die ze onbedoeld werd aangeboden.

Aan de andere kant zien we ook dat nog steeds nieuwe diersoorten zich vestigen. Het is zeker niet alleen maar achteruitgang. Een van die nieuwkomers in Almere is de boommarter. Dit roofdier heeft een lengte van een halve meter en is in Nederland schaars met niet meer dan 500 volwassen dieren. Sinds het begin van deze eeuw heeft hij Flevoland ontdekt, eerst de Noordoostpolder en later de bossen rond Dronten en Lelystad.

Sinds kort weten we dat de boommarter ook in de Almeerse bossen voorkomt. Er zijn maar weinig directe waarnemingen, maar we komen wel vaker sporen tegen. Begin juni worden de roofvogelnesten op bewoning gecontroleerd (aanwezige jongen worden dan geringd). Bij die controles vonden we al diverse keren kapotgebeten eieren. Niet zelden heeft de “dader” de plek gemarkeerd met zijn excrement.

Voor een roofvogelonderzoeker is deze ontwikkeling jammerlijk, voor de zoogdierliefhebber is het juist fantastisch. En de roofvogelonderzoeker die ook van zoogdieren houdt? Die haalt de schouders op en denkt: “Zo is de natuur”.