Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


2 reacties

De kleine mantelmeeuw – cultuurvolger pur sang

Op de rand van het stadhuisdak staat een grote meeuw op wacht. Het spierwitte lijf en kop met een donkergrijs vleugeldek past op een mantelmeeuw, de heldergele poten wijzen op de kleine mantelmeeuw. Sinds enkele weken zijn ze weer in Almere te zien. Het overgrote deel van onze kleine mantelmeeuwen overwintert in zuidelijker streken.

Een tweede vogel verschijnt ten tonele. Eerst wordt er wat heen en weer geroepen, maar op een gegeven moment valt de nieuwkomer aan. Er ontstaat een worsteling waarbij zelfs veren in het rond vliegen. Enkele minuten lang duurt dit handgemeen (vleugelgemeen?) en op het eind is het niet meer duidelijk wie de wakende vogel was en wie de nieuwkomer. De felle twist eindigt als beide vogels over de rand tuimelen en wegvliegen.

De twist gaat niet over voedsel, maar over een toekomstige broedplek. In de stad op het dak broeden? Dat lijkt vreemd voor een vogel die van oudsher in de duinen broedde, maar inmiddels weten we beter. De kleine mantelmeeuw heeft zich duidelijk aangepast. Het broeden in de duinen was in eerste instantie gelinkt aan de wijze van foerageren. De kleine mantel is namelijk meer dan de zilvermeeuw een vogel die op zee zijn kostje bij elkaar scharrelt. Maar ook op zee werd het een cultuurvolger. Het bleek makkelijker om een volle maag te krijgen door achter een visserschip aan te vliegen. De scheepsschroeven wervelen voortdurend kleine voedselitems omhoog, en het wordt echt een “feeding frenzy” als de netten omhoog komen.

Ondermaatse vis en het visafval van het schoonmaken gaat overboord en wordt dankbaar opgepeuzeld. Een bioloog die in de jaren zeventig onderzoek deed in een gemengde kolonie zilver- en kleine mantelmeeuwen viel iets heel bijzonders op. Iedere dag verlieten de zilvermeeuwen de kolonie om voedsel te gaan zoeken. Er was echter één dag waarop een groot deel van de kleine mantelmeeuwen in de kolonie bleven lummelen. Het duurde even eer hij doorhad hoe dat zat. Het bleek steevast de zondag te zijn waarop de mantelmeeuwen niet op voedseltocht gingen. Veel vissersschepen liggen dan voor anker of in de haven vanwege de zondagsrust. Het loonde dus niet de moeite op de zee op te gaan.

Voor een Almeerse kleine mantelmeeuw lijkt de zee wel erg ver weg. Waarom dan toch op een Almeers dak broeden? Uit zenderonderzoek, waarbij vogels met een GPS-zender werden uitgerust, weten we dat de voedseltochten van kleine mantels tientallen kilometers per dag bedragen (dagelijks een vlucht Texel-Amsterdam-Texel blijkt geen probleem), maar ook dat ze inmiddels veel minder aan de kust gebonden zijn dan vroeger. Ze weten nu ook in de steden hun kostje bij elkaar te krijgen en ook regenwormen in graslandgebieden worden gewaardeerd. En als je op een dak een veilige plek kan vinden om je eitjes te leggen en de jongen groot te brengen, dan is “cultuurvolgen” een heel slimme aanpassing.

Ton Eggenhuizen

Advertentie


1 reactie

Natte dweil

IMG_0081Op een nat stukje gras in Almere-centrum staan twee volwassen zilvermeeuwen. Het heeft pas nog geregend en de grond is nat. Een mannetje – duidelijk groter dan de andere vogel – staat driftig te trappelen. Een vrouwtjesvogel staat gebiologeerd naar het snelle voetenwerk te kijken. Plots zie ik haar met de snavel een regenworm oppikken. Hij staat het toe, maar de tweede pier is voor hem. Zo gaat het zeker een kwartier door. Het getrappel zorgt ervoor dat de regenwormen bijkans de grond uit springen.

We kunnen het de regenwormen niet vragen waarom ze de grond uitkruipen. Er zijn twee mogelijke verklaringen die beide overigens net zo waar als onzinnig kunnen zijn. De ene verklaring zegt dat de regenworm het getrappel houdt voor een gravende mol. Mollen houden van regenwormen en een vlucht naar boven zou een vlucht uit de mollenkaken betekenen. De andere gedachte is dat regenwormen denken dat het regent en in een kletsnatte bodem kunnen pieren niet ademen en zullen ze verzuipen. Hoe je het wendt of keert, het gedrag om omhoog te kruipen bij geroffel, is gedurende de evolutie ontstaan en is op de een of andere manier profijtelijk voor de worm.

Ik heb wat moeite met de eerste hypothese. Als regenwormen “geleerd” hebben om op deze wijze mollen te ontwijken, waarom kruipen ze dan naar de trillingsbron toe? En als ze “geleerd” hebben om mollen te ontwijken, waarom hebben ze dan niet geleerd om meeuwen te ontwijken? Kortom, ik ben een aanhanger van de regen-theorie.

Als je naar deze twee meeuwen kijkt, is het verleidelijk om te denken dat het gedrag aangeleerd wordt. De ene vogel vertoont het gedrag, de andere kijkt aandachtig toe. Toch is dat niet het geval. Vele vogelsoorten vertonen dit gedrag. Zo een beetje alle meeuwensoorten en vele steltlopers kunnen met hun gestamp de regenwormen de grond uit jagen. Het vogelgedrag is niet aangeleerd, maar een automatische reflex die opgewekt wordt door natte grond onder de poten. Zet een jonge meeuw van enkele dagen op een natte dweil en hij gaat trappelen. Ook als het beestje met de hand is opgevoed en nog nooit zijn echte ouders heeft gezien.

Het meest verwonderlijke vind ik wel dat de ene meeuw haar reflex kennelijk kan onderdrukken en geleerd heeft dat je net zo goed van het getrappel van een ander kan profiteren. In mijn vorige post schreef ik al: fascinerende beesten die zilvermeeuwen!

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Zilvermeeuwen

De zilvermeeuw is een algemene verschijning langs de kust en in het binnenland. De streng ogende blik, het meeuwengekrijs en het feit dat ze afval eten doet de PR voor deze soort geen goed. Toch zijn het intrigerende vogels met een groot arsenaal aan gedragingen. Niet voor niets deed Nobelprijswinnar Niko Tinbergen vorige eeuw baanbrekend gedragsonderzoek aan de zilvermeeuw. Met dat onderzoek werd de basis gelegd voor een heel nieuw vakgebied: de gedragsbiologie of ethologie.

Nog steeds is het een feest om naar deze meeuwen te kijken. Bijgaand een aantal foto’s van een zilvermeeuw op 2 november 2014 in IJmuiden.

Ton Eggenhuizen

IMG_0081IMG_0041IMG_0037IMG_0039