De herfstwind rukt aan de takken en de Piccolostraat ligt vol met bladeren van de Kaukasische vleugelnoot. Een prachtboom op te zien, met de knoestige stammen, veerdelige bladeren en neerhangende nootstrengen. Om de hoek, in het Muzenpark staan er ook een aantal. Eentje hangt flink schuin en is daarmee een perfecte klimboom.
Een sieraad voor straat en park en een mooie klimboom, je zou zeggen: reden genoeg om de vleugelnoot aan te planten. Waarom hebben ecologen dan toch zo weinig met deze boom? Dat komt omdat de vleugelnoot in onze streken bar weinig “doet” op ecologisch gebied. Ik heb al eerder betoogd dat de in onze streken van nature voorkomende (inheemse) zomereik een ware Ark van Noach is. Als je het aantal van deze boomsoort afhankelijke insecten en ander wriemelig gedierte in Nederland, afzet tegen een Amerikaanse eik, dan wordt in één klap duidelijk dat gebruik van inheemse soorten vele malen beter is voor de biodiversiteit. In het geval van de eiken zelfs twintig maal beter!
De kaukasische vleugelnoot tref je, dat moge ook wel blijken uit de naam, hier niet van nature aan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in Europa bar weinig insecten gevonden worden bij deze boom. Mogelijk is dat anders in “Kaukasië”. Bij de import zijn ze in ieder geval niet mee genomen. Op de website www.bladmineerders.nl is voor deze boom slechts één soort benoemd die in onze streken op deze boom kan voorkomen (nota bene op grond van slechts één melding uit 1935 in Hongarije). Dat is de zeer zeldzame walnootsteltmot. Dit motje is in Nederland slechts één keer aangetroffen, en niet eens op vleugelnoot maar op de voor deze vlinder gebruikelijke walnoot. Mogelijk dat in Europa ook een bladmijtsoort op Kaukasische vleugelnoot kan voorkomen, maar daar is geen direct bewijs voor.
Kortom, twee beestjes en niet eens heel specifiek voor de Kaukasische vleugelnoot. Zet dat af tegen de 400 soorten organismen die op Zomereik kunnen zitten, of de 100 soorten op zwarte els, de 75 soorten op beuk. In een Almeers park kan de vleugelnoot dus figuurlijk gezien worden als een ecologische woestijn (niet letterlijke zin want daarbij zouden we het ecosysteem van woestijn te weinig recht doen).
Wellicht dat er mensen zijn die juist blij zijn met zo weinig wriemelende beestjes. Maar die onderkennen het belang van een hoge biodiversiteit niet. Want juist een overdaad aan “wriemelende soorten” zorgt ervoor dat geen enkele soort tot plaag kan uitgroeien. Plagen horen bij arme of verarmde ecologische systemen. Ga maar na, al die beestjes in een eikenboom hebben hun eigen moment in het jaar waarop zij gaan vliegen en kruipen. Dat betekent dat de soorten die juist daar weer op jagen, zoals een koolmees, het hele jaar uit de voeten kunnen in zo een boom. Er zijn dus altijd poortwachters die ervoor zorgen dat het niet te druk wordt in een eik. Dat ligt anders bij een vleugelnoot. De kans dat zo een walnootsteltmot ineens opduikt in een vleugelnootlaantje is wellicht klein, maar de kans dat een koolmees de steltmot op tijd ontdekt en kan voorkómen dat ze dan een plaag wordt is wellicht nog kleiner. Die zit namelijk net zijn buikje rond te eten in die zomereik om de hoek.
Ton Eggenhuizen