Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Het zwanenmeer

Een spierwitte kont steekt uit het water en ernaast peddelen twee zwartgrijze zwanenpoten. Met een lokale bodemdiepte van twee meter zal deze knobbelzwaan met zijn snavel niet in de bodem wroeten. De vogel graast de toppen uit de waterplanten. Als de vogel weer boven komt, zie ik inderdaad de resten van vers geplukt fonteinkruid uit de snavel hangen. Het is dezelfde plant die later in het jaar op deze grote plas tot gemopper en geklaag zal leiden aan dek van de plezierbootjes.

Deze waterplant is in Nederland terug van weggeweest maar is vanwege de korte Almeerse historie een nieuwkomer op het Weerwater. Deze plas is sinds de aanleg troebel geweest met veel algen. De laatste jaren ontstond ook regelmatig de giftig stinkende blauwalgenbloei met de afsluiting van zwemstrandjes tot gevolg. De spectaculaire verbetering van de waterkwaliteit drong de algenbloei terug, verbeterde vervolgens het doorzicht en dat was weer koren op de molen voor de waterplanten. Voor watersporters die klagen over de waterplanten is het goed om ook het alternatief onder ogen te zien, het is óf een heldere natuurlijke groentesoep, of een stinkende giftige erwtensoep.

Voor de watersporters zijn de waterplanten vretende zwanen de natuurlijke bondgenoten. Waterplanten zijn voor de zwanen namelijk niet zomaar een snackje. Dat begint in de winter al. In de ondiepe delen van het meer wordt flink huisgehouden onder de wortelstokken. Deze wortels zijn rijk aan voedingsstoffen en daarmee een geliefde voedingsbron. Zwanen en andere vogels kunnen met gemak twee-derde van alle wortels oppeuzelen. Als de dichtheid van deze wortels flink is afgenomen, gaan de zwanen pas de graslanden op om daar te grazen. De overgebleven wortels groeien in het voorjaar wel weer uit en dan zijn het vooral de jonge groeischeuten die geliefd zijn. En ook daar hebben de vogels een flinke invloed op de groei. De dagelijkse voedselbehoefte van een zwaan is ruim drie kilo waterplanten. In de rui, als de vogels voor de veergroei nog meer energie nodig hebben, loopt de behoefte op tot een slordige vier kilo per dag. Een flinke groep zwanen kan vijf-zesde deel van het oppervlak aan waterplanten weg grazen. Zwanen zijn dus de grote grazers van de recreatieplassen.

Veel mensen in de stad zullen echter denken dat brood, of het nu knipwit, viergranen, casino of turks is, het leeuwendeel van het voedsel uitmaakt. Maar zelfs op plekken waar veel brood gestrooid wordt, vormt dat maar een bijgerecht. De plantsoentjes in de buurt worden namelijk ook luiskaal begraasd.

Dan het voeren met brood. Brood zou slecht voor zwanen en andere watervogels zijn, maar het succes van stadse zwanen valt moeilijk te rijmen met een slecht voedingspatroon. Maar het gaat er natuurlijk wel om hoeveel brood wordt aangeboden. Overdaad schaadt. Het is natuurlijk bevredigend om dieren te helpen, maar als er te veel gevoerd wordt kunnen ook weer problemen ontstaan.

Een voorbeeld. Met het voeren van zwanen ontstond bij het Weerwater een bijzonder treintje van oorzaken en gevolgen dat voor stadhuiselijke hoofdbrekens zorgde. Bovenmatig zwanen voeren leidde tot de vrees voor rattenoverlast. Bovendien kwam een flink deel van de zwanenpoep rijk aan bacteriën op het strand. Geen fijne plek om kleine kinderen zandkastelen te laten bouwen. Verzoek om te stoppen met het voeren bleek gericht aan dovenmansoren. De zwanen werden vervolgens met dranghekken van het strand geweerd. Daarmee verloor de plek inderdaad aan aantrekkingskracht. Maar het strand was ook de uitvalsbasis voor de zwanen om de waterplanten flink onder handen te nemen. De fonteinkruiden werden minder in hun groei belemmerd, dat leverde meer klachten van watersporters en meer kosten om machinaal de waterplanten te maaien.

En de knobbelzwanen? Die steken de kop onder het water en grazen. Per zwaan vier kilo waterplanten. Per dag.

Advertentie


Een reactie plaatsen

Ganzenjongen zijn geringd!

De jonge ganzen die zijn opgegroeid bij de zwanen in Almere groeien goed. Gisteren is op Omroep Flevoland een item geweest over het ringen van de jonge gansjes dat afgelopen week is gebeurd. Het item is terug te vinden op de website van Omroep Flevoland.
De vorige update is op deze blog te vinden, net zoals het volledige verhaal

Ton Eggenhuizen


3 reacties

Lelijk eendje?

knobbelgansWie kent niet het verhaal van het lelijk eendje dat later tot een mooie zwaan uitgroeit? Het verhaal lijkt biologisch onwaarschijnlijk, omdat een nest eendeneieren  al vol genoeg is en een groot zwanenei er niet makkelijk bij past.  Toch is iets vergelijkbaars nu op het Weerwater te zien.

In Almere doen we al vele jaren onderzoek naar zwanen waarbij we alle nesten in kaart brengen en het wel en wee volgen. Zo voer vorige week Henk Koffijberg, mijn maatje in de Zwanenwerkgroep Flevoland, voor de derde keer met de kano bij Watersportcentrum Haddock om een van de Almeerse zwanennesten te controleren. Op 13 april lagen er twee kleine eieren in het nest. Op 1 mei broedde het vrouwtje op 6 grote en drie kleine eieren.  Zwanen broeden gemiddeld 36 dagen. Een maand geleden was het nest dus compleet en volgens onze rekenmodellen moest het nest op uitkomen staan. Omdat het broeden pas start als het legsel compleet is, komen alle eieren op hetzelfde moment uit. Kleine eieren zien we overigens wel vaker op zwanennesten en normaal gesproken worden die gehouden voor onbevruchte probeersels of misbaksels. Deze eieren blijven dan achter in het nest.

Henk belde mij opgewonden vanuit de boot op. Het zwanenpaar zwom met drie kleine jonkies rond. De jonkies waren niet wittig of grijzig zoals zwanenjongen eruit horen te zien. Nee, ze waren geelgroenig, het waren ganzenjongen! Dit betekent dat de kleine eieren geen zwanenmisbaksels waren maar bevruchte ganzeneieren. Een ganzenei komt al na 28 dagen uit, dus het was niet vreemd dat de ganzen al rondzwommen en de zwaneneieren nog niet uitgekomen waren. Wat zou het vrouwtje gaan doen? Ik ben meteen in de auto gesprongen om het tafereel met  eigen ogen te aanschouwen. Het regende inmiddels ietwat, het was niet verwonderlijk dat het vrouwtje weer terug op het nest was. Met de vleugels iets gespreid was het duidelijk dat zij pas uitgekomen jongen aan het koesteren was. Toen het weer droog werd spreidde ze haar vleugels verder en het eerste gansje werd zichtbaar.

Het was duidelijk dat de zwaan in tweestrijd was. Het leek net alsof ze de veren poetste, maar die handeling werd maar halfslachtig uitgevoerd. Dit gedrag wordt overspronggedrag genoemd en is een uitlaatklep. Ze kan niet kiezen tussen twee opties: blijven broeden of met de eerste jongen op pad gaan. Toen het zonnetje doorbrak ging ze toch met de drie ganzenjongen op pad. Naar nu blijkt, heeft ze haar eigen eieren nu definitief verlaten.

Wat zal er van de gansjes terecht komen? Groeien ze op tot een spreekwoordelijke domme gans of voelen ze zich later zo mooi als een sierlijke zwaan? We zullen de vogels zeer nauwgezet volgen. Als de jongen volgroeid zijn worden ze geringd, want door de dieren te ringen kunnen we ze ook in volgende jaren herkennen en volgen. Vooralsnog is al  een jong gesneuveld; vermoedelijk in de gulzige bek van een snoek gezwommen. We hopen dat met de twee overblijvers het verhaal verder is af te schrijven. Wordt vervolgd

Op de regionale tv:
http://www.omroepflevoland.nl/Nieuws/102607/almere-zwanen-voeden-gansjes-op


Een reactie plaatsen

Witte zwanen – zwarte zwanen

In Europa komen – van nature – alleen witte zwanen voor. De knobbelzwaan, de wilde zwaan en de kleine zwaan. In Noord-Amerika komen verder nog de fluitzwaan en trompetzwaan voor. Ook deze twee zijn wit. We moeten naar de andere kant van de evenaar om bonter gekleurde exemplaren tegen te komen. De zwarte zwaan (zwart met witte vleugels) in Australië en Nieuw Zeeland en de zwarthalszwaan in Zuid-Amerika. Af en toe ontsnapt er wel eens eentje uit een parkvijver en heel soms komen ze hier dan zelfs tot broeden.

De stelling over witte zwanen geldt overigens alleen voor de volwassen vogels. Alle jongen van de witte zwanen hebben het eerste levensjaar een grijs gevlekt verenkleed en ook op deze regel is een uitzondering: de “Poolse zwaan”. De Poolse zwaan is een kleurvorm van de Knobbelzwaan en is van donsjong af, volledig wit met rozegrijze poten. De andere knobbelzwanen hebben lichtgrijs dons met zwartgrijze poten. Het dons wordt in de zomer langzaamaan verwisseld voor het eerste echte verenkleed. De Pool blijft wit, de anderen krijgen het grijsgevlekte kleed. In het tweede levensjaar wordt het eerste verenkleed wederom verwisseld. Dat is bij een Pool niet te zien, maar de andere knobbelzwanen worden dan geheel wit. Daarna valt het onderscheid alleen nog te maken op grond van de pootkleur, want die blijft rozegrijs versus grijszwart (zie foto).

De kleurvariant van de knobbelzwaan kan je vergelijken met de oogkleur bij mensen. Net als het feit dat twee mensen met blauwe ogen alleen maar blauwogige kinderen kunnen krijgen is ook de Pool gevormd door alleen maar recessieve genen (in tegenstelling tot dominante genen). Twee Poolse (met rozegrijze poten) ouderzwanen krijgen alleen maar Poolse zwanenjongen. Zie je in zo een gezin toch grijze jongen, dan is dat óf een adoptiejong, óf de moeder heeft een avontuurtje gehad met de buurman-zwaan. Maar er zijn ook echte gezinnen waar zowel Poolse als niet-Poolse jongen in voorkomen. Volgens de erfelijkheidswetten van Mendel moeten de Poolse kinderen dan in ieder geval het kenmerk van zowel de vader als de moeder hebben gekregen. Beide ouders kunnen er evenwel als niet-Pool uitzien. Ze hebben het Poolse kenmerk dan verborgen in hun DNA zitten. Het dominante gen dat de zwartgrijze poten oplevert, “verdringt” het recessieve gen.

In de natuur is eigenlijk niets zonder gevolgen of functie. De meeste diersoorten zijn redelijk eenvormig en als er meer vormen bestaan, is daar dus vrijwel altijd een gegronde reden voor. Maar het is onbekend of twee vormen van de knobbelzwaan enig nut hebben. Er lijkt geen verschil in overleving te zijn, de witte en grijze jongen zijn even goed aangepast.


Een reactie plaatsen

De grote trek van zwanen – en waterplanten

In Europa komen drie soorten zwanen voor, de eigen vertrouwde Knobbelzwaan, de Kleine Zwaan en de Wilde Zwaan (foto). Alle drie hebben als volwassen vogel een wit verenpak, maar waar de Knobbelzwaan een oranjeroze snavel heeft (en een zwarte knobbel) hebben de Wilde en Kleine Zwaan een geel-met-zwarte snavel. De geelbekken zijn ware afstandtrekkers en broeden in arctische en sub-arctische gebieden.

De wereldpopulatie van de Kleine Zwaan bedraagt slechts 25.000 vogels, waarvan 15.000-20.000 in Nederland overwinteren. Binnen Nederland zijn de Flevolandse randmeren weer van groot belang. Ze foerageren hier op de winterse overblijfsels van fonteinkruid en kranswieren. De overleving van de Kleine Zwaan is voor een groot deel afhankelijk van deze waterplantvegetaties en Nederland heeft dus een grote internationale verantwoordelijkheid voor het behoud van deze vogelsoort.

Fonteinkruiden en kranswieren overwinteren als wortelstok en wortelknolletjes. In deze delen slaan ze hun reserves voor de winter op en vanzelfsprekend is het dus een voedzaam maaltje. De vogels staan met de “kont omhoog – kop omlaag” rechtop in het water en slobberen op die manier de plantendelen naar binnen. Dit ‘grondelen’ heeft alleen succes als de wortels in voldoende dichtheden in de bodem aanwezig zijn. Deze dichtheid raakt is in de loop van de herfst door de zwanenvraat enigszins uitgeput en dan schakelen de vogels over op akkerland. Oogstresten van bieten en aardappels zijn geliefd, maar ook sappig groen raaigras wordt niet versmaad.

De trekroute van de Kleine Zwaan bedraagt ruim 5000 kilometer, maar die 5000 kilometer wordt niet in een keer overbrugd. Kleine Zwanen zijn wel veel lichter dan bijvoorbeeld de Knobbelzwaan (3 kg tegen gemiddeld 8 van de knobbelzwaan) maar nog altijd zwaar genoeg om op een vlucht behoorlijk veel energie te verbruiken. Tussen de Siberische toendra en Flevoland gebruiken de vogels traditionele haltes, waar weer enkele dagen worden besteed om de brandstoftank bij te vullen voor het volgende deel van de route.

Op die tussenstops worden exact dezelfde waterplantensoorten gevreten. Niet omdat ze er een voorkeur voor hebben, maar simpelweg omdat er geen andere soorten staan. In het enorme gebied tussen onze Randmeren en Siberië komen dus maar heel weinig verschillende waterplantsoorten voor. Die grote eenvormigheid in de waterplantenwereld, staat in schril contrast met die van de landplanten op de oevers. Hoewel de haltes voldoende ver van elkaar liggen en ze van elkaar geïsoleerd zijn, ontstonden er geen aparte waterplantsoorten. Dit komt doordat zaden en plantdelen makkelijk mee kunnen liften in het verenpak – en zelfs het darmkanaal – van de zwanen. De voortdurende genetische uitwisseling voorkomt soortvorming die in onderling geïsoleerde gebieden eigenlijk verwacht kan worden. Met de zwanentrek vindt er dus ongemerkt ook een plantentrek plaats.