Ecologen hebben de naam conservatief te zijn. Het is zoals het is, en zo moet het ook – zonder menselijk ingrijpen – altijd blijven. Alleen echte wildernis zonder onze bemoeienis kan bekoren. In een artikel in de Volkskrant van 27 januari hekelt de Amerikaanse Emma Maris deze behoudende vorm van ecologie.
Natuurlijk is dit een karikatuur en voor Nederland klopt het zeker niet. Nergens hebben we nog ongerepte wildernis en toch vinden we de aanwezige natuur waardevol. Stadsecologie is daar het ultieme voorbeeld van. Het stadslandschap is door ons gemaakt, en veel van de plant- en diersoorten zou “van nature” hier niet voorkomen. In Almere wonen rotsbewoners die in de oorspronkelijke klei geen schijn van kans zouden hebben. En ook die klei is door ons aan het daglicht gebracht. Zo af en toe hoor ik dat het onzin is om de Flevolandse natuur te beschermen “want tachtig jaar geleden hadden we hier nog de Zuiderzee”. Mijn weerwoord is dan dat we vóór Rembrandt ook geen Nachtwacht hadden, maar dat is ook geen vrijbrief om er maar het stanleymes in te zetten. Kennelijk vinden we de Nachtwacht van waarde, net zo goed als we onze natuur van waarde vinden.
Toch zit er een spagaat in het denken. We proberen namelijk wel de natuur zo origineel mogelijk (wat dat ook moge zijn) te houden. Het sleutelwoord is biodiversiteit. Bij een goede biodiversiteit mikken we niet op een zo hoog mogelijke soortenrijkdom maar op die soortenrijkdom die natuurlijkerwijs past bij de omstandigheden van een plek. Anders zou je Artis ook kunnen kwalificeren als een parel van biodiversiteit.
Maar ook deze denklijn over biodiversiteit biedt geen ultiem kader. Nergens wringt de schoen zo duidelijk als in Flevoland. Die omstandigheden ontwikkelen zich namelijk ook, en bovendien razendsnel. Denk maar aan klimaat, rijping van de bodem en de ingebruikname van het land zoals de polder bedoeld is. Het is dan best wel raar dat wetgeving verplicht tot behoud van die natuur die aanwezig was op een (ecologisch) willekeurig moment (rond 2000). Deze wettelijk opgelegde doelstellingen zijn logisch in stabiele situaties zoals op een hoogveen of een alpenweide. Maar voor Flevoland? De wet dwingt ons tot natuurbeheer dat toch iets minder natuurlijk is dan we wel zouden willen. En ongerepte wildernis pas niet in dat straatje.
Is de Oostvaardersplassen dan geen ongerepte wildernis? Als je midden in het gebied staat en het mist een beetje, dan waan je je wel op een natuurlijke steppe. Maar als de mist is opgetrokken doemen steden en aangelegde bossen op aan de horizon. En het belangrijkste is wellicht wel de Oostvaardersdijk die voorkomt dat het gebied als een natuurlijk kleimoeras kan functioneren. En dan mag de Oostvaardersplassen met 56 km2 wel groot lijken, maar Yellowstone Park is 160 maal groter en Kruger zelfs 357 maal! Vergeleken bij deze reuzen, is de Oostvaardersplassen niets meer dan een bloempot.
Planten in een bloempot moet je water geven, bemesten, bijknippen, onkruid verwijderen; kortom beheren. Je stelt jezelf een doel (“een volle pot met bloeiende begonia’s”) en je past je beheer aan op die doelen. Dat beheer is ook in de Oostvaardersplassen noodzakelijk. Momenteel wordt gewerkt aan een beheerplan voor het gebied waarbij gedacht wordt aan grootscheepse waterbeheeringrepen zoals het nabootsen van natuurlijke peildynamiek. Dat is natuurlijk kunstmatig, maar het is wel dé manier om natuurlijke omstandigheden na te bootsen. Voor Nederlandse ecologen is daar niets vreemds aan!