Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


1 reactie

Kevers, olie en bijen

WhatsApp Image 2023-08-22 at 15.04.01Het mag inmiddels bekend zijn, de bij zit in zwaar weer. Of preciezer gezegd, veel bijensoorten zijn in aantal achteruit gegaan. En dan heb ik het niet over de honingbij (die in de regel gekoesterd wordt door de imker) maar om een groot deel van de 360 soorten wilde bijen. De helft daarvan heeft het moeilijk of staat op het punt van uitsterven, de andere helft lijkt het wel redelijk te doen. De gewone sachembij is daar één van.

Deze bij is vrij groot en breed en in het voorjaar in stadstuinen – mits groen – te vinden. De mannetjes vliegen opvallend driftig rond op zoek naar een vrouwtje, die rustig in bloemen stuifmeel en nectar verzamelt. Eenmaal een vrouwtje gevonden, paart hij met haar, waarna zij een nestgang in de grond graaft en daar, met wat mondvoorraad een eitje legt. De larve die uit het ei komt, vreet zich rond, verpopt en komt een jaar later uit, om de cirkel van het leven weer rond te maken.

Onlangs werd een bijzondere kever voor het eerst in Almere ontdekt die een bovenmatige aandacht voor sachembijen heeft: de Sitaris muralis. De – nog niet officiële – nederlandse naam is de sachembijenoliekever. Ze zijn namelijk voor hun voortbestaan volledig afhankelijk van de bij. De volwassen kevers zoeken nesten van de sachembij en leggen daarbij in de buurt hun eieren. Als de kevereitjes uitkomen, wachten de larven op een uitsluipende mannetjesbij en liften zo mee naar een bijenvrouwtje. Tijdens de bijen-daad heeft de keverlarve tijd zat om op de bijenvrouw te kruipen en vliegt met haar naar de gang waar zij haar nageslacht wil deponeren. De keverlarve doet zich te goed aan bijenlarve en zijn mondvoorraad van nectar en stuifmeel. De larve verpopt en brengt zo zijn cirkel van leven weer in gang. We noemen dit een waard (de bij) en zijn parasiet (kever).

Deze nieuwe keversoort, die vanwege klimaatverandering met een opmars in Nederland bezig is, moeten we daar blij mee zijn? Jazeker! De kever profiteert van een toename van sachembijen, maar zal de stand niet negatief beïnvloeden, want dan gooit die zijn eigen glazen in. In de regel geldt dat de stand van een prooidier of waard-dier, het aantal predators en parasieten bepaald en niet andersom. Veel sachembijenoliekevers zijn een bewijs van veel sachembijen.


Een reactie plaatsen

Een eigen parasiet (wie wil dat nou niet?)

WhatsApp Image 2023-08-03 at 10.52.37Of de bult zand met oeverzwaluwnesten op een Almeers bouwterrein inmiddels wel weg kan. Die vraag gaf weer een aanleiding om naar buiten te gaan. Mijn werk als stadsecoloog bestaat uit veel meer computerwerk dan menigeen denkt. Een veldscan is een welkome afleiding. Als je een paar van dat soort klusjes aan elkaar kan knopen is het ook nog eens efficiënt.

De betreffende zandbult was dit voorjaar deels afgegraven en oeverzwaluwen hebben daar wel een neus voor. In no-time was een kolonie gevestigd en kon ik op 30 juni 54 nesten tellen. Een week later bleek ook een (vermoedelijke) vos de kolonie te hebben gevonden. Diverse nesten waren uitgegraven en enkele resten van halfwas jongen lagen voor de wand. Andere zwaluwen waren echter nog druk doende met het voeren van hun jongen. Predatie komt in dit soort zandwandjes wel vaker voor, maar de zwaluwen zijn zo flexibel dat ze makkelijk een nieuw nest kunnen beginnen in een andere kolonie in de wijde omgeving. Juist die vervolglegsels zorgen voor een erg lang broedseizoen van de oeverzwaluwen.

Drie broedpogingen na elkaar is geen uitzondering. Vandaar dat begin augustus nog steeds vogels aan het broeden kunnen zijn. De idee dat het vogelbroedseizoen van 15 maart tot 15 juli loopt is een grove onderschatting van de werkelijkheid. De bovenstaande hulpvraag kreeg ik begin augustus, genoeg redenen voor een veldscan dus. Bij aankomst bleek de vos nog meer nestjes uitgegraven te hebben. Van de 54 nestgangen bleek een kwart gesloopt. Er vlogen geen zwaluwen meer rond, geen geluid van jongen uit de (intacte) nestgangen. Met de vlakke hand slaan op de wand leverde ook geen teken van leven op. Vermoedelijk heeft de aanwezigheid van de vos het vertrek van de vogels bespoedigd.

Geen teken van leven? Toch wel! In het begin van veel gangen zaten kleine zwarte springbeestjes. Aangezien een ecoloog altijd wel een bewaarpotje op zak heeft, konden snel wat springertjes verzameld worden. Vlooien! De oeverzwaluw heeft de twijfelachtige eer twee soort specifieke parasieten naar zich vernoemd te hebben. Bij ringonderzoek zag ik al vaker de oeverzwaluwteek die vooral jonge vogels belaagd. Met name in oudere oeverzwaluwwanden komt deze teek voor, maar ook door het koloniehoppen van vogels kan de teek van kolonie naar kolonie gebracht worden. De vlooien die ik verzamelde bleken oeverzwaluwvlooien te zijn. Nog niet eerder heb ik deze vlooien gezien, maar ik vermoed dat die pas zichtbaar zijn als de kolonie net door de vogels verlaten is. Reikhalzend uitkijkend naar een zwaluw die toch nog even in de kolonie landt, kruipen de parasieten naar de uitgang. Nee, die bult zand kan wel worden afgegraven.


Een reactie plaatsen

Slempende zwanen in de shit

graslandzwanenNagenoeg in één ruk uitgelezen: ‘uit de shit’ van Thomas Oudman. Alles wat je moet weten over hoe we het stikstofprobleem samen hebben veroorzaakt én hoe we er samen weer uit kunnen komen. Over hoe de verslaving aan kunstmest vanuit het adagium “nooit meer honger” de biodiversiteit uit het agrarisch gebied heeft verdreven, zowel onder- als bovengronds. En ook over de lapmiddeltjes die steevast end of pipe oplossingen zijn en dus nooit het probleem bij de bron aanpakken.

‘Uit de shit’ geeft helder weer hoe kunstmest heeft geleid tot eenvormige raaigrasweiden zónder bodemecologie en mét race-kakkende melkproducenten. Kunstmest verdreef de aloude manier van bemesting waarbij de lokale mineralenkringloop centraal stond. Een systeem met ruige stalmest waarbij de ecologie werd gebruikt met een gezonde bodem als resultaat. Waar een brede waaier aan planten graag groeit. Waar regenwormen zorgen voor verticaal transport van voedingsstoffen en met hun kruipgangen zorgen voor een lucht- en water doorlatende bodem. De kunstmest was de zwengel die het land omvormde van een ecosysteem naar een agrarische fabriek. Eenvormige input van elders, proces, eenvormige output naar elders.

De drastische afname van regenwormen was een ramp voor weidevogels (immers verzot op die pieren) zoals de grutto. Voeg dat bij de immer voortdurende ontwatering die de bodem dermate verdroogt dat een grutto zijn lange snavel er nog geen centimeter diep in krijgt. Predatoren als egel, marters, meeuwen, vossen, boerderijkatten en roofvogels ruimen de laatste restjes weidevogels op. Ook hier zien we vervolgens dat geprobeerd wordt te rommelen aan het einde van de pijp door dan maar de predatoren te bejagen (al dan niet legaal).

Die afname van bodemleven en waterpeilverlaging zorgt ervoor dat het water van een heftige bui niet makkelijk de bodem inzakt. Het natte gras is een lekkernij voor zwanen (en ganzen). Met een gewicht van 8-10 kilo en een pootoppervlakte van ca 140 vierkante centimeter (x 2) trappen de zwanen het gras plat. Daarnaast wordt vaak gesteld dat die betreding verslemping van de bodem oplevert. Dit proces waarbij de toplaag zo dicht wordt dat het water er eenvoudig op blijft staan wordt de zwanen aangesmeerd, maar de agrarische praktijk is daar dus in de eerste plaats debet aan. En ook hier weer dat eindje van de pijp. De zwanen moeten worden verjaagd, desnoods met het eufemistische “ondersteunend afschot”.

Oudman betoogd overtuigend dat de terugvorming van de landbouw-fabriek naar een praktijk met gebruik van het ecosysteem meer boeren, een betere opbrengst, meer natuur, minder vee en minder stikstof oplevert. Een systeem dat een zege is voor de stikstofgevoelige internationale natuurwaarden én – voeg ik er graag aan toe – goed voor vogels als de grutto en de knobbelzwaan.

Ton Eggenhuizen

 


1 reactie

Waterplanten, kreeften en evenwicht

unnamedWandelen langs het Weerwater – de centrale plas in Almere – brengt mij altijd aan het mijmeren. Hier kan ik mijn oog op de horizon leggen en mijn gedachten een vrije uitloop geven. Onder mijn blikveld, onder de waterspiegel, gebeurt van alles, maar het enige wat ik zie is de blauwe lucht die in het water weerkaatst.

Het Weerwater, ooit Zuiderzee en IJsselmeer, toen polder en na de winning van zand voor weg en stad weer water. Het is een jonge plas die de oude luister uit de tijden van de fraaie schoolplaten van M.A. Koekoek niet heeft gekend. De plas ontstond toen fonteinkruiden en kranswieren nagenoeg uit onze zoetwaterplassen verdwenen waren. De tijd dat fosfaatrijke wasmiddelen en andere meststoffen de boel grondig hadden verziekt. Het Weerwater zelf heeft geen herinnering, de natuur gelukkig wel. De terugdringing van meststoffen leidde tot de afname van algen, zonlicht drong dieper de waterkolom in en de waterplanten grepen die kans. En zo ontstond onder het oppervlak een landschap dat een vergelijking met de platen van M.A. Koekoek glansrijk kan doorstaan.

Of zijn er toch verschillen? Weldegelijk. Koekoek zou mogelijk nu ook een Amerikaanse rivierkreeft op de plaat gezet hebben, want die zit inmiddels ook in het Weerwater. De rivierkreeft wordt algemeen gezien als plaag omdat hij alle waterplanten zou opvreten. Zoals de naam doet vermoeden, is het geen inheemse soort. Hij wordt vanwege zijn explosieve populatiegroei en effect op de inheemse natuur geschaard onder de noemer van invasieve exoot. Zoals Fred Pearce in zijn boek The new wild, why invasive species will be nature’s salvation duidelijk maakt weten exoten echter met name in onevenwichtige ecosystemen een plek te veroveren en de boel (verder) te verklooien. Exoten zijn zo volgens Pearce de lakmoesproef van gezonde natuur.

Als die rivierkreeft zo schadelijk is voor waterplanten, hoe kan het dan dat nog steeds ten behoeve van de recreatievaart de waterplanten worden gemaaid? Kennelijk is het Weerwater zo veerkrachtig dat het de aanval van de hongerige kreeften kan weerstaan. Waar ik nu juist bang voor ben, is dat met het maaien van waterplanten ook die veerkracht uit het systeem wordt geknipt. Waarmee de kreeften een momentum krijgen om de waterplanten geheel weg te krijgen. Wat weer blauwalgenbloei kan veroorzaken.

Mijn gemijmer stopt als mijn oog gevangen wordt door een klein groepje knobbelzwanen. Slobberend en grondelend vreten zij hun buikje vol aan diezelfde waterplanten. Ik tel de vogels, scoor automatisch de leeftijden. Zij zijn onderdeel van dat ecosysteem en vormen één van die vele radertjes, onderling verbonden, die het systeem in evenwicht houden.

Ton Eggenhuizen


1 reactie

Nutteloos zwanenafschot

zwaangevechtDenk je zo langzamerhand alles wel te hebben meegemaakt. Na 20 jaar zwanenonderzoek in de stad en meer dan 2000 vogels van een ring te hebben voorzien zouden er niet veel verrassingen meer kunnen zijn, nietwaar? Toch zijn er momenten dat wij ons ook vol verbazing op het achterhoofd krabben.

In april ontvingen we een terugmelding van een door ons geringde zwaan die in meerdere opzichten bijzonder te noemen is. We ringden deze vogel op 21 augustus 2013 als nagenoeg volgroeide eerstejaars mannetje in een gezin van 6 jongen aan de Noorderplassen in Almere. Na dit moment verdween de vogel van onze radar. Niet zo heel vreemd want in de eerste jaren zwerven de vogels wat rond en komen dan geregeld buiten ons onderzoeksgebied. Jonge mannetjes zijn daarbij iets reislustiger dan hun zussen. De eerste – en tevens laatste – melding kwam bijna tien jaar na het ringen.

Op 23 maart van dit jaar werd de vogel dood aangetroffen bij een boer in Zeeuws-Vlaanderen op 173 kilometer afstand van de geboortegrond. Het is daarmee een van de grootste afstanden die door een Almeerse zwaan is afgelegd. Dat op zich is al opmerkelijk. Opmerkelijker is het volgende proza dat de melding vergezelde: “Knobbelzwaan (2 stuks) dood aangetroffen bij een boer die op heterdaad was betrapt met het afschieten van deze zwanen op z’n land. Een van de vogels had een metalen ring op. Boer wordt gehoord als verdachte”. Afzender, de politie aldaar.

Uit een bericht van de plaatselijke krant bleek dat de politie een melding had gekregen van een passerende toerist die het afschot niet vertrouwde. Aangezien er geen toestemming voor afschot van knobbelzwanen geldt in Zeeland, was direct duidelijk dat er sprake is van een – laten we het officieel benaderen – “verdenking van een strafbaar feit”. Dikke kans dat bij een veroordeling een aardige financiële boete, intrekking jachtacte en inname van het jachtgeweer zal volgen.

Het afschot vond plaats op een akker met ingezaaide wintertarwe. Kennelijk met het oogmerk om schade aan het gewas te voorkomen. Knobbelzwanen staan al jaren (2018-2021) in de top 10 van schadeveroorzakende dieren met een schade die jaarlijks ligt tussen de 83.000 en 660.000 euro. Dat lijkt een fiks bedrag, maar valt feitelijk in het niets bij de jaarlijkse schade die droogte en overvloedige buien (hagelschade!) kunnen opleveren. Op provinciaal niveau stelt de schade door zwanen aan wintergraan helemaal niets voor. In de jaren 2014 tot en met 2022 keerde de provincie Zeeland in slechts vier jaar een schadevergoeding uit, variërend tussen € 59,- en € 668,- (bron Bij12.nl).

Inmiddels hebben we van 37 andere vogels een melding gekregen dat deze waren afgeschoten. In de regel komt de melding van de jager zelf, zodat we kunnen aannemen dat daarvoor provinciale toestemming was verleend (Friesland 3, Gelderland 4, Noord-Holland 14, Utrecht 4, Flevoland 2, Zuid-Holland 10). Bedenk daarbij dat afschot nauwelijks helpt bij het voorkomen van landbouwschade en het vele malen effectiever is om broedparen te koesteren, zij jagen immers de grotere groepen jonge vogels uit een territorium. Het is geen wilde gedachte – tijd van het jaar, leeftijd – om te poneren dat het in Zeeland ook om een lokaal broedpaar ging.

Wat een rot manier om tegen een schot hagel aan te lopen…

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Cetti’s zanger wordt stadsvogel

44085063804_1c776a4af8_o

Foto: Rob Zweers

“Sjewiet—sjewiet–sjewietewietewiet!” een luid en explosief vogelliedje komt uit een jonge bosaanplant. Ik ben eigenlijk op zoek naar roofvogelnesten in het Pampushout, maar registreer natuurlijk allerlei andere vogels. Het luide liedje is van de Cetti’s zanger; gelijk voer ik de waarneming in op http://www.waarneming.nl. Niet omdat het een heel zeldzame vogel is, het biotoop is wel ietwat onverwacht.

Het is nog niet eens lang geleden dat deze zangvogel een uitgesproken zeldzaamheid was. In 1968 werd deze soort voor het eerst in Nederland gezien, vrij snel volgde de eerste voor Flevoland (1970, Almere). Tot de strenge winter in 1978-1979 werden jaarlijks enkele tientallen vogels waargenomen, maar de langdurige vorst vaagde deze beginnende populatie weg. Het duurde tot de eeuwwisseling eer er weer grotere aantallen in onze streken werden opgemerkt.  Sindsdien gaat het crescendo met de Cetti’s zanger. Inmiddels wordt de populatie door SOVON op zo’n 4000 vogels geschat (en volgens mij is dat een grove onderschatting).

Rietvelden gelardeerd met ruigten, wilgen en open water zijn het voorkeursbiotoop. In de Lepelaarplassen en het Kromslootpark is de soort dan ook niet te missen. Je krijgt hem niet makkelijk te zien, maar de explosieve zangstrofe maakt dat in één klap goed. Het lijkt er sterk op dat die voorkeursgebieden vol raken. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de Cetti’s zanger nu ook op allerlei onverwachte plekken opduiken. Die vogel die zo luid in het Pampushout zat te zingen, was vooral opmerkelijk vanwege het biotoop. OK, er stond tussen de boompjes best wel wat riet, maar daar houdt de vergelijking ook wel mee op. En zo duikt de soort op steeds meer plekken in de stad op: Klein-Brant Sportpark, Beatrixpark, Meridiaanpark.

Van rietland-vogel naar parkvogel en stadsvogel in amper twintig jaar tijd, want heeft deze stormachtige ontwikkeling veroorzaakt? In tegenstelling tot andere insectenetende rietvogels als kleine karekiet en bosrietzanger, is de cetti’s zanger geen trekvogel. Kleine karren en bosrietzangers overwinteren in Afrika, Cetti’s zangers blijven hier.  Dat kan in milde winters goed uitpakken. Het voormalige broedgebied was in zuidelijk Europa gelegen, de klimaatveranderingen gaven de zangvogel het zetje om het broedgebied naar het noorden uit te breiden. Dit succesvol inspelen op de kansen die klimaatverandering bieden, is echter niet ieder vogeltje gegeven. Zo raken we bijvoorbeeld de spotvogel kwijt, maar weet de zuidelijke tegenhanger, de orpheusspotvogel het gat niet op te vullen.  Bij veel soorten die reageren op de klimaatveranderingen verloopt bovendien de noordwaartse expansie minder snel dan het verlies van geschikt biotoop aan de zuidgrens.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

De nijlpaarden van Escobar en de otters van Almere

20010201

Foto: Victor Eggenhuizen

Colombia stevent af op een probleem. Geen groeiende drugskartels, maar de onvoorziene gevolgen van de bestrijding ervan: nijlpaarden. Toen in 1993 de drugsbaron Pablo Escobar bij zijn arrestatie werd gedood, kreeg zijn met drugsgelden aangeschafte menagerie juist de vrijheid. Daaronder een vijftal nijlpaarden die zich in het tropisch klimaat, maar wel aan de verkeerde zijde van de Atlantische Oceaan, prima thuis voelden. Zo goed dat ze zich gingen voortplanten. Inmiddels wordt de populatie op 150 dieren geschat. Hoe dit vraagstuk moet worden aangepakt (afschot, wegvangen, sterilisatie) is nu stof voor debat. Maar ik wil het over iets anders hebben: inteelt.

De angst voor inteelt zit kennelijk goed geworteld in ons collectief geheugen. Op diverse plaatsen werd immers direct de vraag opgeworpen of deze populatie – stammend uit een zeer klein aantal dieren – niet gebukt gaat onder inteelt. Negatieve gevolgen van inteelt bij kleine populaties is echter geen zekerheid. Het gaat om kansen. De káns op inteelt is inderdaad wel groter, maar het wil niet zeggen dat de start met vijf dieren automatisch leidt tot 150 “tweekoppige nijlpaarden”. Om dat te begrijpen is wat informatie over genetica nodig. Stel, dat in een familie een zeldzame (doorgaans recessief overerfbare) genetische aandoening is die leidt tot een erfelijke ziekte. Dan zullen nakomelingen van twee familieleden een verhoogde kans hebben om die ziekte ook werkelijk te krijgen. De combinatie van een verhoogde kans bij familieleden én een erfelijke aandoening dragen dus bij aan een negatief uitpakkende inteelt.

Als in het geval van die Escobar-nijlpaarden die vijf start-dieren genetisch onderling verschillen, is het risico op inteelt al vele malen kleiner. Bovendien kunnen bij iedere nieuwe generatie mutaties ontstaan en die leiden weer tot genetische diversiteit. Dat gaat bij soorten met een hoge reproductie zoals muizen wel sneller dan bij het nijlpaard. Inteelt leidt dus niet per se tot ziekten en
misvormingen, maar kan wel resulteren in een beperkte genetische variatie. En die genetische variatie is juist belangrijk om bijvoorbeeld in te kunnen spelen op veranderende omgevingsfactoren. Die beperkte genetische variatie is na de herintroductie van de otter in Nederland lang een zorg geweest. Uit DNA-analyses bleek dat maar een klein deel van de mannetjes de bevruchting van de vrouwtjes voor hun rekening namen. Inmiddels hebben de onderzoekers die vrees grotendeels laten varen. Er zijn nu veel meer (genetisch verschillende) otters actief in de voortplanting.

Almere vormt inmiddels de schakel tussen twee otter-populaties, die van de Fries-Overijsselse merengebied en die van het Groene hart. En daarmee vormt het bovendien de genetische brug tussen deze populaties. Want hoe klein de kans op inteelt ook is, werken aan een grote genetische variatie is altijd verstandig, zeker in een dynamische wereld als de onze.


2 reacties

Ze zijn weer terug in de stad!

scholOnze (stads)huisscholeksters in Almere zijn weer gearriveerd. Afgelopen tijd hebben ze waarschijnlijk ergens aan de Zeeuwse kust overwinterd. Het zachte weer heeft ze weer naar de broedgebieden geleid. Het is niet het enige paar in Almere. We denken dat ongeveer 10-15 paar op de diverse daken in de stad broeden. 

Broeden in de stad is voor deze kust- en weidevogel best een uitdaging, want waar haal je het voer voor je jongen vandaan? Regenwormen en emelten moeten in de grasveldjes gevonden worden en misschien is hier en daar langs een waterkant nog een zoetwatermosseltje te verschalken. Ook veiligheid kan een issue zijn. Op daken broeden helpt wel tegen predatie door hond, vos, kat of egel, maar al te vaak springen jonge vogels te vroeg van het dak en moeten dan de gevaren van de straat (hond, vos, kat, auto) trotseren. Dat het ondanks de uitdagingen tot succes gebracht kan worden, werd onlangs bewezen.

Vorige week werd namelijk elders in Almere – aan de oever van het Markermeer – een scholekster met vogeltrekring gezien. De ring kon worden afgelezen en vervolgens werd dit aan het Vogeltrekstation gemeld. Toen bleek dat deze vogel vijftien jaar geleden door mij was geringd. In 2008 heb ik namelijk een jong van het stadhuispaar van die ring voorzien, nadat die van het dak was gesprongen en met zijn ouders op straat liep. Dit “jong van de straat” kon toen nog niet vliegen en was dus eenvoudig te vangen. De vogel had van de sprong niets over gehouden en werd – met ring – weer aan de zorg van zijn ouders toevertrouwd.

15 jaar is een respectabele leeftijd, maar bij lange na geen recordhouder. dat record staat op 43 jaar!

 Ton Eggenhuizen


1 reactie

Exoten

WhatsApp Image 2023-02-16 at 18.04.16Je hoeft maar “invasieve exoten” te roepen en alle alarmbellen gaan rinkelen. Ook als het niet eens over exoten of invasieve exoten gaat. Het begrip lijkt haast synoniem geworden met plaagsoorten en overlast gevende soorten. Zo kwam laatst een vraag langs over het “invasief exotische fonteinkruid”.

Volgens de Heukels Flora komen alle achttien soorten fonteinkruid van nature in Nederland voor. Van twee is de status gevoelig, vier soorten zijn kwetsbaar en twee zelfs bedreigd in hun voortbestaan. Een klein aantal soorten (waaronder het schedefonteinkruid de meest genoemde is, drie maal raden hoe watersporters die plant noemen…) kan in het vaarwater komen van de bootjes en zo overlast veroorzaken.  Die overlast was vermoedelijk verantwoordelijk voor de framing als ‘invasieve exoot’.

Het begrip ‘exoot’ wordt in veel kringen gegeven aan soorten die ergens niet van nature voorkomen. Maar op zich is dat best een lastig begrip. Waar zouden we in een door de mens gedomineerde wereld nog over “van nature” kunnen spreken? Botanici (plantkundigen) hebben van oudsher al een ruimdenkende blik. Zo kennen zij ‘adventieven’ (een soort die door toedoen van de mens, maar onbedoeld in een nieuw gebied voorkomt) en ‘neofyten’ (soorten die al wat langer geleden in een gebied zijn geïntroduceerd en zijn ingeburgerd). Aan die begrippen kleeft veel minder de negatieve lading die aan een exoot wordt geplakt.

“Die exoot moet dood!”  is in sommige natuurbeschermingskringen een gevleugelde uitdrukking. Zodra (invasieve) exoten in beeld komen, worden de messen en bijlen geslepen. Er zijn werkgroepen vele weekenden actief met de bestrijding van Amerikaanse vogelkers en reuzenberenklauw. Kappen, uittrekken, uitgraven en afsnijden klinkt heel logisch. De soort hoort hier niet, hij is schadelijk dus hij moet weg. Maar klopt dat ook? En is dat kappen, spitten en uittrekken dan de beste oplossing?  Er zijn ook natuurbeschermers (en zeker niet de minsten) die aangeven dat we ook anders naar deze materie kunnen kijken.

De Amerikaan Fred Pearce is daar heel uitgesproken in. Die noemt exoten zelfs de redding van de natuur. Aan de ene kant zijn ze een lakmoesproef van de compleetheid van de natuur. Exoten – zo betoogd hij met vele voorbeelden – krijgen vaste grond onder de voeten in verarmde ecosystemen. Ze tonen dus aan dat de natuur op die plek uit balans is. Aan de andere kant betoogd hij aan de hand van andere voorbeelden dat met exoten (en evolutionaire krachten)  op zich ook ecosystemen kunnen ontstaan.

De evolutiebioloog Menno Schilthuizen stelt daarnaast dat we in stedelijk gebied ook niet zo schrikachtig moeten zijn. De stad als natuurgebied is in opkomst. Maar het is een natuurgebied dat weinig gelijken kent. De vergelijking met berggebieden gaat maar ten dele op. Muurleeuwenbek en zwarte roodstaart zien vermoedelijk weinig verschil tussen een berg en de bebouwde omgeving. Maar die vlieger gaat niet voor alle soorten op. De stad als natuurgebied is nieuw, daar hoort een nieuwe biodiversiteit bij. En exoten zouden daar best een interessante rol in kunnen spelen. Net zo goed als evolutie een rol speelt in de aanpassing van planten en dieren aan die nieuwe urbane wereld. En evolutie is niet alleen iets wat zich over miljoenen jaren voltrekt. De wetten van Darwin zijn ook te zien binnen enkele generatie van plant en dier.

En dat fonteinkruid? In feite kan je ook inheemse soorten die plagen vormen en overlast geven zien als de lakmoesproef die Fred Pearce hierboven benoemd. In gebieden met een goede en stabiele ecosystemen is plaagvorming zeldzaam. En dat is nu ook precies de knop waar we aan zouden moeten draaien als we plagen (en al te uitbundig groeiende exoten) willen beteugelen. Dus niet maaien, spitten, kappen en uittrekken, maar werken aan verbetering van het ecosysteem. En daarvoor is een uitgebreide kennis van dat ecosysteem onontbeerlijk.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Vogels, vuurwerk en onweer

onweer“Hoe zit dat dan met onweer? Schrikken vogels daar dan niet van?” Een heel logische vraag die ik onlangs kreeg bij een gesprek over vogels en vuurwerk. In de eerste plaats, het zou vreemd zijn als vogels níet schrikken van de bliksem en donder. Maar er zijn weldegelijk aanzienlijke verschillen en bovenal, met onweer als natuurlijk fenomeen kan je moeilijk het effect van vuurwerk bagatelliseren.

Eerst die verschillen. In de meeste gevallen is het naderend onweer – dat bovendien meestal maar oprukt vanuit één hoek – ook te horen. De plotselinge uitbarsting van geluid en lichtflitsen van het vuurwerk is andere koek. Op veel plekken in Nederland is dat 360 graden rondom, én direct nabij. Vogels voelen weersveranderingen bovendien prima aan. Het luchtdrukverschil, elektrische lading in lucht, het zijn signalen waar vogels gevoelig voor zijn, zelfs over aanzienlijke afstanden. Gierzwaluwen zoeken fronten met regen (en onweer) zelfs op waarbij ze flinke vluchten tot een paar honderd kilometer kunnen maken. Onweer is daarom voor een vogel geen ‘donderslag bij heldere hemel’, maar dat voorvoelen van lichtflitsen en gedonder zit er op 31 december natuurlijk niet in.

Dat brengt ons op een ander verschil. Onweer is nagenoeg beperkt tot het zomerhalfjaar. Volgens het KNMI vindt 95% van onweer plaats in de zomermaanden. Voor natuur is dat een wezenlijk verschil omdat de omstandigheden voor overleving dan aanzienlijk groter zijn. In de winter is Schraalhans immers de keukenmeester. Minder voedsel én kortere daglichtperiode maakt het voedsel zoeken tot een uitdaging van formaat. En energieverlies door onrust, opvliegen, verdreven worden naar marginalere plekken hakt er dan forser in. Uit recent onderzoek blijkt dat het effect van Oudjaarsnacht bij vogels nog anderhalve week lang merkbaar is.

En nog iets, onweer is niet te verbieden, vuurwerk wel. Het is niet het één of het ander, vuurwerk komt er – met haar onnatuurlijke verschijningsvorm – nog eens bovenop.

Ton Eggenhuizen