Almere Natuur

Dé blog over de Almeerse natuur


Een reactie plaatsen

Duizend soorten

IMG-20150205-WA0001Ik heb het op deze plek al vaker betoogd, biodiversiteit is van cruciaal belang voor een gezonde natuur en voor gezonde steden. Een gezonde natuur kent geen plagen en geen overlast. Iedere plant- en diersoort onderhoudt relaties met andere soorten. Die relaties liggen op het vlak van concurrentie, competitie, symbiose en eten of gegeten worden. Al deze relaties werken stabiliserend op de aantallen.

Maar hoeveel plant- en diersoorten kennen we in Almere? In het Compendium voor de Leefomgeving (2011) wordt aangegeven dat er meer dan 45.000 planten, schimmels, dieren en andere organismen in Nederland bekend zijn. De toename van het aantal geregistreerde soorten is grotendeels het gevolg van toename in kennis. Dat laatste geldt net zo goed voor Almere. Een bron van informatie is te vinden op http://www.waarneming.nl. Daar wordt voor Almere het aantal 2300 soorten opgegeven. Aangezien deze database voornamelijk gevuld wordt door vrijwilligers, en flink wat soortgroepen alleen door een handjevol specialisten onderzocht worden, is het puur toeval of zo een specialist in jouw gemeente actief is. Bovendien zijn er maar weinig specialisten die van meer dan 2-3 soortgroepen veel kennis bezitten. Daar zijn het immers specialisten voor. Misschien zijn er wel 10.000 verschillende plant- en diersoorten in Almere te vinden. Punt is alleen, hoe herken je al die soorten?

Begin dit jaar verscheen de nieuwsbrief van http://www.waarneming.nl waarin de gemeentelijke ranglijst voor 2014 opgenomen. In Bergen (NH) werden 3591 soorten waargenomen en staat daarmee op plek 1. Almere komt met 1441 soorten op de 104e plek. Zoals hierboven al aangegeven, dit getal zegt meer over het aantal soortspecialisten die in Almere naar soorten zoeken. Over de werkelijke biodiversiteit zegt het veel minder.

Punt blijft: een 104e plek, dat is mijn eer als stadsecoloog te na. In 2015 moeten we flink op die ladder geklommen zijn! Samen met wat andere Almerenaren hebben we onszelf een doel gesteld: in Almere in 2015 zo veel mogelijk soorten gaan registreren. Ik hoop in mijn eentje over de 1000 soorten te komen. Dat zal nog best lastig zijn. Ik heb best wat kennis over vogels en nachtvlinders. Maar mijn kennis van plantensoorten bijvoorbeeld is weer behoorlijk weggezakt. De grap is wel dat iedere algemene soort net zo goed telt als een zeldzame! Je kan me dus met enige regelmaat in mijn pauze rond het stadhuis zien lopen. Hier en daar een plantje bekijkend, net zo blij met vogelmuur als met een bijenorchis!

Ton Eggenhuizen


1 reactie

Bij de konijnen af

konijnRond het politiebureau van Almere wemelt het in de zomermaanden van de konijnen. Maar waarom vliegt deze populatie – gezien het spreekwoordelijke voortplantingspatroon – niet helemaal de pan uit? En waarom zijn het er na de winter weer zo weinig?

Een konijn kan zes jaar oud worden. Per jaar zijn drie worpen mogelijk van maximaal zeven jongen per worp. De eerste worp legt het moertje als zij een jaar oud is. Met deze cijfers is te berekenen dat één paartje in het zesde jaar, als de stichtende moer en rammelaar de laatste adem uitblazen, meer dan vier miljoen nakomelingen kan hebben (maximaal 4.626.089)! In het tiende jaar zouden er zelfs 930.450.522.506 nakomelingen zijn!

Gelukkig komt het nooit zo ver. Kennelijk spelen er allerlei beperkende factoren. De bovenstaande berekening gaat uit van onbegrensde mogelijkheden zoals ruimte, voedsel en gebrek aan roofdieren. In het wild wordt een konijn gemiddeld namelijk niet ouder dan 1,5 jaar. Een konijn dat sterft aan ouderdom is feitelijk een zeldzaamheid. En als het gevecht om ruimte en voedsel toeneemt, neemt ook het aantal worpen per moertje en het aantal jongen per worp dramatisch af. Ook besmettelijke ziekten kunnen bij een grote dichtheid forse gevolgen hebben. Op deze wijze groeit de populatie bij het politiebureau jaarlijks tot ongeveer 100 dieren en na de winter zijn daarvan steeds weer slechts enkele paartjes over. De omstandigheden bepalen dus hoeveel dieren er in een gebied kunnen zitten. Dit zelfregulerend vermogen wordt de ‘dichtheidsafhankelijke regulatie’ genoemd.

In een soortenrijk ecosysteem komen explosieve groei en decimering zelden voor. Hoe armer een ecosysteem, des te sneller zal een plaag ontstaan en zal een populatie ook weer instorten. Rond het politiebureau is dit ecosysteem inderdaad onvolledig en bestaat uit niet veel meer dan “gras” en “konijn”. Veel dieren sterven in de winter (honger en ziekten), maar in het voorjaar hebben de overblijvers aanvankelijk weer onbegrensde mogelijkheden.

Er zijn ook voorbeelden bekend van ecosystemen die van nature soortenarm zijn. In arctische gebieden zien we dat. Niet veel soorten zijn aangepast aan het barre klimaat. En ook daar zien we dat sleutelsoorten in enorme dichtheden voor kunnen komen, om het jaar erna volledig in te storten. De lemming is daarvan het iconische voorbeeld.

De sterfte door honger en ziekten van onze konijntjes speelt zich in de winter en voornamelijk ondergronds af. We ziet dit dus niet gebeuren. Maar dat er sprake is van decimering in de letterlijke zin van het woord is wel duidelijk!

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

De tuin “winterklaar”

putter“O, o, o, mevrouwtje. Ik zie het al: scheurgras!” Jacobse en van Es komen met neutronenkorrels een tuintje “winterklaar” maken. In november 1979 zat ik aan de buis gekluisterd om van Kooten en de Bie in deze onvergetelijke sketch te zien. De vraag is nu, maak je een tuin wel echt winterklaar met “Neutronenkorrels inzaaien, aarde rondom stupideren en verrijken met bavianenprigment.”

Hoe soortenrijker een tuin is, hoe kleiner de kans dat plaagvorming optreedt. En dat betekent weer minder onderhoud en minder noodzakelijk geachte ingrepen met bestrijdingsmiddelen. En met soortenrijkdom bedoel ik in de eerste plaats de dieren die ook in de tuin leven. Het lijken misschien allemaal enge beestjes, maar bedenk dat ieder dier zijn rol speelt. Ook spinnen, duizendpoten en pissebedden.

In mijn ogen is een tuin winterklaar, als al deze dieren overwinteringskansen hebben. En het goede nieuws is, daar hoef je vrij weinig voor te doen. Oude uitgebloeide planten kan je gewoon laten staan, in de verdorde stengels daarvan overwinteren larven van nuttige insecten. In de bladerhoop die in de hoek is opgewaaid heeft een egel haar winterverblijf gemaakt. Onder en tussen het stapeltje bloempotten zit een bruine kikker in winterrust en in het winterzonnetje zitten drie putters op de uitgebloeide teunisbloem. Het lijkt voor ons rommel, maar voor de natuur zijn het goudmijntjes.

Iedere plant- en diersoort heeft relaties met andere soorten. Het zijn vooral deze relaties (eten, gegeten worden en concurrentie) die zorgen dat soorten toe of af nemen. Bij een groter aantal soorten, neemt het aantal onderlinge relaties exponentieel toe. Een extreem soortenarme natuur kunnen we vergelijken met een grote doos waarin een knikker aan een elastiek hangt. Die knikker kan vrijwel overal heen bewegen. Die beweging staat dan in zijn extreme vorm voor uitsterven of plaagvorming. Hang in diezelfde doos een tweede knikker aan een elastiek, en verbind beide knikkers. Dat elastiek (de relatie) vermindert de bewegingsruimte van de eerste knikker. En als we de doos volhangen met tien knikkers die we onderling verbinden, wordt het bewegen van de knikkers steeds lastiger.

Soortenarme systemen zijn als de doos met weinig knikkers. In Arctische gebieden is dat van nature het geval, met explosies van de lemmingenstand tot gevolg. Het ecosysteem weet daar mee om te gaan, maar in onze regionen zijn de soorten daar niet op ingesteld. Ook de landbouw is natuurlijk soortenarm. Zonder gewasbeschermingsmiddelen heb je plaagvorming met verlies van oogst tot gevolg. De ideale tuin is als die doos met heel veel knikkers en onderlinge elastiekjes. Dan zijn neutronenkorrels, bavianenprigment en stupidatie echt niet nodig.

Ton Eggenhuizen


Een reactie plaatsen

Zoveel soorten

vulcano-humbirdHet is 35 graden en drukkend warm, lopend over een bospad in Panama verbaas ik mij over de enorme hoeveelheid plant- en diersoorten. Dit is zo anders dan onze Flevolandse bossen. Ruim dertig graden kouder en twee weken eerder liep ik in het Pampushout. Een perceel populier, een perceel es, wat zingende zanglijsters: geen grote diversiteit. Waarom deze verschillen?

Kijkend naar de Panamese bomen, valt op dat er vrijwel nooit twee dezelfde soorten naast elkaar staan. Sterker nog, uit de literatuur weet ik dat zelfs binnen een hectare het aantal bomen van dezelfde soort vaak niet meer dan een handvol is. Weinig bomen van dezelfde soort in een bos betekent niets anders dan enorme boomsoortenrijkdom in dat bos. De reden is gelegen in de voortdurende strijd tussen planten en dieren die van die planten eten. Iedere boomsoort heeft weer
een leger van diersoorten die van de boom afhankelijk zijn. Meerdere bomen van dezelfde soort vlak bij elkaar kan er echter voor zorgen dat deze diersoorten in zulke grote populaties voor komen, dat ze een plaag voor de bomen worden. Eén enkele boom levert een beperkte populatie – en geen bedreiging – van die plaaginsecten op. Ze houden elkaar in evenwicht.

Panama is ‘s werelds grootste ecologische verbindingszone: het verbindt Zuid-Amerika met Noord- Amerika. Gevoegd aan het feit dat in de tropen altijd al meer plant- en diersoorten gevonden worden dan in de gematigde klimaatzone, dan kan gerust gesteld worden dat hier een ware orgie van biodiversiteit te zien is. Een vergelijking tussen het Panamese bos en het Pampushout is dus ook niet eerlijk, maar we kunnen er wel veel van leren. Je vergelijkt immers zaken, juíst omdat ze van elkaar verschillen!

De biodiversiteit is enorm: want er zijn ook weer soorten die afhankelijk zijn van bepaalde combinaties van boomsoorten. Fruiteters moeten immers het jaarrond over boomvruchten beschikken en daar niet te veel voor hoeven te verplaatsen, in februari de ene boomsoort, in maart weer en volgende. Kolibries – zoals de vulkaankolibrie op de foto – moeten jaarrond bloemen weten te vinden, anders moeten ze wegtrekken met alle gevaren van dien.

Lopend over dat bospad in Panama bedenk ik mij dat het niet vreemd is dat we in Almeerse bossen regelmatig geplaagd worden door ziekten en plagen. Essentaksterfte, eikenprocessierups en kastanjebloedziekte zijn slechts enkele voorbeelden van ziekten die ontstaan en in de hand worden gewerkt door de eenvormige bossen. We vragen er feitelijk zelf om. Natuurlijk heeft de eenvormigheid ook redenen: kosten en eenvoudiger houtkap bijvoorbeeld. Maar dan moet je niet gek opkijken van de plagen en dan zou het achteraf juist wel eens tot hogere kosten kunnen leiden.